Agra-Varanasi, 25-27 juli
De trein vertrekt een uur later dan gepland op het station van Agra. Onderweg die nacht loopt de vertraging verder op tot ruim drie uur. Maar om 11 uur zijn we dan eindelijk aan de Indiase oostkant, van ons verste punt in het westen (Jalmaiser) tot Varanasi hebben we intussen bijna 2500 km overbrugd.
Het is er mogelijk nog heter, maar tegelijk groener. Onderweg is het landschap stiekem veranderd.
Rijstvelden en uitgestrekte groenvlaktes. Apen. Even komt het beeld weer boven van de aap die uit de struiken in Agra een tasje van een meisje wilde afpakken, als een echte struikrover. Voor het overige is het stadsbeeld nog drukker. Varanasi is de bakermat van het Hindoeisme en het Boeddhisme; hier heeft Boeddha zijn ingeving gekregen, hier is het thuis van Lord Shiva en al zijn
medegoden. Van deze plek dromen alle hindoes, om er een keer in het leven te komen en bij voorkeur ook wanneer ze overlijden. Stoffelijke resten uit de hele wereld worden hier naar toe gestuurd om gecremeerd en uitgestrooid te worden in de Ganges, de heiligste rivier ter wereld, de meest vervuilde ook.
We liggen op amper een kilometer van het station, in hotel Fawlty Towers (zoals na afloop blijkt).
Er verloopt niets goed georganiseerd in het hotel, maar op de een of andere manier loopt het allemaal goed af. Het is een chaos waar niemand de leiding heeft en zoals Wilfried treffend zegt:
wat je ook vraagt of besteld: ze doen toch wat ze willen. Bestel je koude melk, krijg je warme.
Hetzelfde geldt voor bier en thee. In de moslimbar nemen we toevlucht tot een koud biertje, het zit er vol met mannen. Twee blonde vrouwen binnen en aan het bier, moet een cultuurshock voor hen zijn. Ze schuiven zelfs een tafeltje verder op om er maar niet al te zeer getuige van te zijn.
In India ben je nooit alleen op straat. Als we het hotel buitenkomen, wacht ons het legioen riksjarijders. Het hoofd van de bende komt op ons af en begint te onderhandelen over plekken die we moeten zien, dat hij ons brengt, gidst en een perfecte toer bezorgt. Voor die middag nemen we de gok. Hij brengt ons naar enkele Hindoetempels en een plek waar bij een aanslag enkele jaren
geleden honderden mensen zijn omgekomen. Daar wordt nog dagelijks gerouwd en het is een aandoenlijk tafereel. Aan de rivier de Ganges nemen we een voorproefje voor wat ons morgen te wachten staat. Kinderen bieden kaarten aan, bedelen om geld, de saddu's (tempelbewakers) in het oranje willen graag voor 10 roepi op de foto. Toegegeven, de meterslange baarden verdienen de aandacht van de fotograferende Westerling.
Die avond eten we in het hotel. Het is Falwty Towers ten voeten uit. Geen enkele organisatie, net als op straat, maar net als op straat gaat het allemaal net goed. We krijgen een heerlijke kip, sommige durven het wat heter aan dan anderen. Kies 'no spicy' en de overlevingskans is het grootst. Wie kiest
voor 'mild' is een avonturier en 'spicy' is roekeloos gedrag dat niet onbestraft blijft.
De Chicken Tika doet het goed, in Yoghurt en Ketjap gemarineerde kip, gegrild en al dan niet opgediend in een zoete rode Mansala saus met tomaten. Vergelijkbaar met de Hollandse hachee.
Neem daarbij een 680 ml Kingfisher bier en je bent de man (of vrouw).
De volgende dag gaan we uitgebreid de heiligste stad van India verkennen. Allereerst laten we ons met de Tuk-tuk (100 roepi's, 1,80 Euro) afzetten aan de Ganges. Vanaf de oever kun je kilometers
lang langs de duizenden tempels lopen. Duizenden. Alle tempels zijn bovenaan brede trappen gebouwd die dienst doen als zitplaats voor de pelgrims die speciaal naar hier komen om in de heilige rivier te baden. Tenminste eenmaal in hun leven, dat zijn ze verplicht.
Het ontbreekt dan ook niet aan badgasten. Overal gaan families -met of zonder kleren- de rivier in,
zichtbaar blij. Even later zien we rookwolken. Het zijn de crematoria die om de paar honderd meter aan de Ganges liggen. 24 uur per dag worden hier de lijken verbrand van mensen. Ongeveer 400 per
dag, weet de dienstdoende uitvaartspecialist ons spontaan te melden. Hij neemt ons mee naar een plek waar we op enkele meters afstand de ceremonie, inclusief verbranding kunnen meemaken. We voelen ons onprettig, tegenoverstaan de familie, maar in India is een crematie openbaar en wordt niet gerekend tot een sereen of intiem moment met je familie. In tegenstelling tot Nederland wordt
een overledene de dag zelf gebalsemend en gecremeerd. Vervolgens dragen de mannen het in
doeken gewikkelde lijk via een bamboe-baar naar de ganges. Daar wacht een houtstapel. De man, vrouw van de overledene loopt vijf maal op de stapel (de natuurkrachten erende) en steekt met een
kleine baal stro het lichaam aan dat met houtsplinters is overdekt. Niemand neemt afscheid. Er is geen afscheid. Emotieloos loopt, in ons geval, de echtgenoot om de stapel, en steekt de lijkwade
aan. Even kijkt hij nog toe, samen met andere mannelijke familieleden. Vrouwen en kinderen mogen geen getuige zijn. “They just cry too much, that's why they are not allowed”. De brandstapel geeft direct een enorme hitte af, maar afgezien daarvan vinden we het hoog tijd te gaan.
Het is een vreemde gewaarwording. Voor de Hindoes gaat het leven door na de door, ze
reincarneren en ook deze man is er volle 100 procent van overtuigd dat hij zijn vrouw weer zal ontmoeten, maar waar is de vraag.
De dienstdoende Dela-man vraagt om een bijdrage voor zijn uitleg, bedoeld om de armen in staat te
stellen hout te kunnen kopen voor hun uitvaart.
We lopen langs de trappen, crematoria volgend en even later baden de Hindoes weer in het water.
Kinderen duiken van verhogingen het water in. Buffels liggen aan de waterrand. Tussen hen drijven de verbrande gewaden van de vandaag overledenen.
In het centrum is het een wir war van smalle straatjes, soms maar een dikke meter breed. Aan weerszijden overal kraampjes. “Please Sir, come in, cheap silk”. We zoeken de Duitse bakker die op
borden al is aangekondigd. Met veel moeite vinden we hem voor de lunch. Schoenen uit en plaatsnemen op de stoffen bank.
In Varanasi kies je ofwel om de zonsopgang of de zonsondergang vanaf een bootje op de Ganges gade te slaan. We kiezen voor de laatste. Het bootje vaart langs de vele tempels en tegen zonsondergang verzamelen alle bootjes zich voor de hoofdtempel waar zich duizenden pelgrims
verzamelen om het avondgebed met zang en ritueel mee te maken. Op het water worden kaarsjes in een handpalmgrote bedjes van bloemen aangestoken. De ganges wordt bezongen als een soort van collectief afscheid. De crematoria verderop gaan gewoon door.
De volgende dag moeten we zien te overbruggen met een bezoekje aan de geldautomaat, water inslaan voor de nachttrein en een lunch in een grote tuin waar de stallen zijn omgebouwd tot intieme restaurantjes. Om 7.20 staan we alweer op het station van Varanasi voor de terin naar de
hoofdstad Delhi, een reis van 13-14 uur. Uit ervaring weten we dat je bij die tijden rustig een paar uur mag bijtellen.
Ons gezelschap is verdeeld over verschillende coupes. Wilfried bivakkeert ergens achterin, Tim en ik slapen boven elkaar tegenover een druk mannengezelschap van Moslims die als Sjeiks bediend worden door het treinpersoneel. Ze zijn ook niet bereid om op ons verzoek in te gaan plaatsen te ruilen zodat we bij elkaar kunnen zitten. “No Change” klinkt het kortaf uit de mond van een grote
dikke, in lang wit gewaad gehulde oppersjeik. Marina en Petra zijn eveneens weggestopt achter gordijnen met twee Indiers. Tegen tienen verstompen stilaan de geluiden en is alleen het geluid van slechte wissels nog hoorbaar, afgewisseld met de hoorn van de locomotief in de verte van de lange trein.