zaterdag 18 september 2010

Nieuwe intro te zien

Intro trailer (september 2010) in high definition. Klik hier.

maandag 9 augustus 2010

Namaskar video trailer online

3 minuutjes wegdromen? Traditioneel staat de videotrailer weer online. Beleef het avontuur mee!
De video is beschikbaar als Full High-Definition WMF en af te spelen met Windows Media Player.
Downloadlink: trailer_namaskar1

woensdag 4 augustus 2010

Clash van culturen

Dharamsala-Delhi, 2-4 augustus (einde)

De binnenlandse vlucht van Dharamsala naar Delhi is anderhalf uur vertraagd, zoals alles hier, treinen, bussen. Het gaat er niet om hoe laat je ergens komt, als je er maar komt. Het Kingfisher toestel brengt ons in anderhalf uur terug naar Delhi. Wanneer we landen op het vliegveld is alles weer als vanouds. Veel lawaai, gedoe om niets, smerige stank. Toch voelt het als een beetje thuis, al is het voor de laatste dag. We kunnen de wachtende chauffeur verleiden om ons via het Internationale vliegveld naar het hotel te brengen. Hier pikken we Indira vanuit Nepal op. Zenuwachtig wacht ze al twee uur op onze komst. De ontmoeting is voor haar erg emotioneel. Ze komt uit een harde wereld en heeft het bepaald niet gemakkelijk gehad in haar leven. Het gegeven dat we haar 'opnemen' als een dochter en de manier waarop we haar tegemoet treden, doet haar vele keren in huilen uitbarsten. Ze kan nauwelijks onder woorden brengen wat het contact voor haar betekend. De aandacht is zo ongekend voor haar. Ze wil alleen maar een arm om haar heen, geknuffeld worden. Meer vraagt ze niet, meer wil ze niet. We kunnen alleen maar raden wat zich in haar leventje heeft afgespeeld.
We eten nog eenmaal (pittige) massala kip. Een laatste grote fles Kingfisher bier. Een knoflook brood. Iedere hap brengt het afscheid dichterbij.
De laatste dag brengen we rondom het hotel door, met nog een laatste inkoop. In de reistassen zitten veel souvenirs, vooral de handgemaakte sierraden uit Little Lhasa, een handgewoven vloerkleed, een Tibetaanse gebedssteen. De souvenirs maken het verhaal zichtbaar van confronterende culturen. Werelden van verschil. Het gaat niet om goed en fout, slecht of beter. Schoon of vies. De blauwe planeet is boven water blijkbaar net zo verschillend als onder water. En net zo kleurrijk. In het vliegtuig vraagt de stewardess me of ik een Nederlands of een Indiaas ontbijt wil. Lachend kies ik voor de oer-Hollandse omelet en verheug me al stiekem op een broodje kroket met mosterd. Wat zou een Indiër daar nou van vinden?
In de verte ontwaakt Nederland en haalt de KLM machine de nacht in. Alsof we uit de geschiedenis ontwaken.

Namaskar.

Little Lhasa

Amritsar-Dharamsala, 30 juli-2 augustus

De autoreis naar Dharamsala duurt ruim vier uur. Het vlakke landschap maakt stilaan plaats voor de groene uitlopers van de Himalaya. Het weelderige groene heuvellandschap met bergen tot 4500 meter (!) doemt aan de horizon op, evenals naderende donkere wolken. De twee Toyota's paraderen op het scherpe bochtenspel naar boven (inhalen in een bocht biedt onze chauffeurs enige afwisseling op de monotone tweebaansweg die naar onze mening toch al veel inhaalspektakel bood).
Je hebt het Indiase lower Dharamsala en het helemaal op 1700 m gelegen Boeddhistische Upper Dharamsala, de verblijfplaats van de Tibetaanse regering in ballingschap. De 14e Dalai Lama heeft hier zijn domicilie, evenals duizenden met hem en na hem gevluchte Tibetanen na de Chinese inval in de jaren 50.
Steeds meer duikt het landschap weg in een dikke wolk van mist. Wanneer we D'sala binnenrijden, opent zich een nieuwe wereld. Monniken in hun kenmerkende paarse doeken gehuld, aan de kant zwaaien goedlachse Tibetanen. We zijn in klein-Lhasa, genoemd naar haar grote broer in Tibet.

Het hotel doet aan als een wintersport resort met de verdiepingen naar beneden in plaats van naar boven. De kamers hebben geen airco, een nodeloze luxe op deze hoogte. De dreiging van de wolken blijkt uit te komen. Flinke onweers- en regenbuien bepalen het weerbeeld in deze stad die bekend staat als de op een na natste in India.
Her sfeerbeeld daarentegen is veel zonniger. De Tibetanen verwelkomen ons met hun Tashi Delek (groet), zijn niet verlegen om een praatje. Ze houden zich keurig aan de regels van hun gastland, houden de straten schoon en vooral rustig.
En hier niet zonder reden. Niet enkel om het mooie landschap, de Tibetaanse momo's (een soort pastaballen gevuld met kip of groente), maar vooral toch vanwege ons bezoek aan de 'pleegkinderen' Karma (betekent ster) en Dawa (maan), een 14 jarige jongen en een 13 jarig meisje die door Marina en Albert financieel geadopteerd zijn voor hun levensonderhoud en school.

We hebben een afspraak in het Tibetaanse kinderdorp (1900 kinderen). De rit er naar toe gaat over een slechte verharde weg met smalle bochten, deels weggespoeld door de regen- en sneeuwval in de winter. Het dorp zelf is een complex van huizen voor jongens en meisjes, verdeeld naar leeftijdsklassen. Aan de ingang van de 'office' staat een Tibetaanse in typische klederdracht. Ze wijst naar een klein meisje in schooluniform en roept haar toe dat we er zijn. De relatief kleine Karma loopt verlegen op me toe en pakt m'n hand, de ogen naar de grond gericht. Verlegen komt er een 'hello' uit. Samen met de leidster, Tsamchoe, lopen we naar het kantoor waar kasten vol met ordners staan. Achter de bureaus zitten oudere dames druk over de papieren gebogen. We nemen plaats op een paar klassieke stoelen. “The boy will come in a minute”, lacht Tsamchoe ons toe en zegt ons een rondleiding toe. Dawa komt bezweet van het rennen een paar minuten later binnen. Hij lacht en is zichtbaar blij ons te zien. De twee in hun schooluniform met daarop groot zichtbaar hun nummer genaaid, lopen onwennig aan onze zijde. De komende twee dagen zijn we hun surrogaat ouders, ze mogen het dorp enkel met een getekende toestemming verlaten en ons rondleiden door Dharamsala.

Het kinderdorp is groot en het licht er in de dikke mist een beetje spookachtig bij. Op een nagenoeg onzichtbaar veld horen we jongens tegen een bal trappen. We krijgen de ruimtes te zien waar de kinderen slapen, op stapelbedden. Afhankelijk van hun grootte gaan er soms twee tot drie in een bed, steeds omgedraaid, als in een pennenbakje. Karma is klein gezien haar leeftijd en slaapt met een ander meisje in een rood bed. Ze wijst het met trots aan. In de keuken moeten de kinderen alles zelf doen, groente schoonmaken, aardappelen schillen. Voor hun hele groep, soms tot 30 man. WC's schoonmaken en alle andere verblijfsruimten inbegrepen. Ze moeten letterlijk zo vroeg mogelijk op eigen benen staan. Op de babykamer liggen 25 baby's, ingepakt als voor transport, om en om in doeken gewikkeld. Ze slapen. Tsamchoe laat de wc's zien, gemaakt om de kinderen zo snel mogelijk zindelijk te krijgen. Er zijn maar een handjevol begeleidsters. Alles ziet er keurig, maar sober uit. Op de muur hangt een enkele poster. Meestal van hun grootste idool, de Dalai Lama. De kinderen heten ons overal hartelijk welkom. Ze krijgen weinig bezoek, ouders kennen ze niet of hebben ze niet. Het is en voorrecht voor Dawa en Karma om hun sponsorouders op bezoek te hebben. Zo ervaren ze het ook en je merkt het uit die enkele engelse woorden, maar vooral steeds die bevestigende lach van blijdschap. Ze mogen twee dagen met ons op stap. Tsamchoe zal zorgdragen voor een tuk-tuk die hen de volgende dag bij het hotel afzet. Wij hoeven ze alleen op tijd terug te brengen.

Die avond lopen we langs de talloze Tibetaans kraampjes waar vooral handgemaakte sieraden worden gemaakt, gevlochten, of van zilver. Het is hun enige bron van inkomsten als vluchtelingen. Iedere dag worden de kraampjes weer opgebouwd en afgebroken, met veel discipline om alle duizenden kettingjes, armbandjes, ringen op te poetsen en weer toonbaar op te hangen in de hoop dat ze er enkele van kunnen verkopen tegen prijzen van gemiddeld 50 roepi's (1 euro).
Dawa en Karma zijn een kwartier van te voren de volgende dag al zenuwachtig bij het hotel. In schooluniform. We nemen ze letterlijk aan de hand. Graag willen ze ons de bibliotheek laten zien. Een weg door het dichte bos, over gladde modderige paden, langs Tibetaanse vlaggen in de bomen en veel kleurrijke gebedsstenen. De bibliotheek is hun collectieve herinnering aan Tibet. Kleine Karma kijkt haar ogen uit, ieder titel van de boeken bekijkend, de grote Boeddha's die omringd door gekleurde lichtperen opgesierd lijken als een kerstboom.
Het regent pijpenstelen, maar onverstoorbaar bezoeken we nog een klooster, zitten aan de Yakthee in een café waarvan de opbrengsten weer tegoed komen aan het kinderdorp. Ze eisen niets, ze willen niets. Uiteindelijk kunnen we hun verleiden tot een paraplu voor Karma en een regenjas voor Dawa. Ze zijn er dolblij mee. Vooral de kleine Karma die juist kiest voor de kleurrijkste paraplu die vindbaar is en bovendien zo groot dat het net een paraplu met benen lijkt als ze haar kleine lijf voortbeweegt onder de veel te grote regenboog. En ook Dawa staat trots als een pauw in zijn eigen regenjas, voor het eerst.
Ook de dag erna laten ze ons enkele mooie plaatsen zien zoals de tempel van de Dalai Lama (helaas afwezig; in India lezingen gevend) en een kilometers lange waterval waar we door de regen zo nat worden dat zelfs de paraplu's en de regenjassen geen soelaas bieden. Drijfnat brengen we de twee die middag voor het laatst terug naar het kinderdorp en met een brok in de keel nemen we afscheid van de twee gezichtjes die nu onuitwisbaar op ons netvlies staan.

Dharamsala heeft sfeer, er heerst een rust na vooral opvalt door alle hectiek van India. De dagen gaan er snel voorbij. De laatste dag worden we nog beloond met wat beter weer zodat we de mooie omgeving van de bergen en het immense groene dal goed kunnen zien. Een adelaar vliegt over. Een aap spring van boom tot boom. Het wordt me duidelijk dat de Dalai Lama geen betere plek had kunnen kiezen.

Voor ons nadert het einde. We moeten afscheid nemen van dit stukje Tibet. De volgende dag wacht het vliegtuig naar delhi, voor een laatste dag en een ontmoeting met Indira, geen pleegkind, maar een spreekwoordelijke dochter uit Kathmandu waaraan we ons hart verpand hebben sinds onze eerste ontmoeting aan de Chinese grens in Nepal, bijna twee jaar geleden. Zij vliegt speciaal vanuit Nepal om ons te ontmoeten.

zaterdag 31 juli 2010

Smiling Sikhs en een tempel van goud


Varanasi-Delhi-Amritsar, 28-29 juli
De trein is drie uur te laat in Delhi. Een vriendelijke gids wacht ons op het perron op en neemt ons mee naar Hotel Florence Inn in hartje Delhi. De laagbouw heeft plaatsgemaakt voor hoge bedrijfspanden en talloze hotels. Het is beton dat hier domineert en nergens kun je je meer orienteren op het landschap. Midden in de opgebroken stad waar nieuwe riolering, nieuwe wegen en gebouwen verrijzen, ligt het oude hotel. Voor de winkelliefhebbers een Nirvana, want vrijwel naast
het hotel ligt de lange inkoopboulevard van Kabol Bagh. Een soort uit elkaar getrokken Bijenkorf met talloze winkels en straten waar slechts een product wordt verkocht. Zo liepen wij door de mobiele telecom straat, met uitsluitend aanbieders van telefoons. We worden steeds weer aangesproken om toch vooral een zweep, landkaart of een USB stick te kopen met eengeheugencapaciteit die volgens mij nog uitgevonden moet worden. Meer met gedempte stem wordt
me ook weer Marihuana toegefluisterd.
Er zijn weinig toeristen, dat geldt voor alle plaatsen waar we geweest zijn. Ieder hotel is ook merkbaar verheugd met onze komst. Meestal rukt de hele ploeg uit om ons te verwelkomen en vooral om geld aan ons te verdienen. Voor iedere koffer, tip of tika moet betaald worden. Niet veel, maar toch.
Het wordt winkelen die dag die daarmee een brugfunctie vervult voor onze reis naar het verre Noorden, naar het aan de grens met Pakistan grenzende Amritsar. Iedereen is ook opgelucht om Delhi te laten voor wat het is, een anonieme betonconstructie van grotendeels vervallen bouwwerken waarvan je je de vraag stelt of het er allemaal ooit wel goed komt met meer inwoners dan west-europa.
Opnieuw de trein, maar dan de dagtrein die ons in 6 uur (achteraf 8) naar het bolwerk van de Sikh's brengt, de Provincie Punjab met haar hoofdstad Amritsar. Opvallend is het verschil in mentaliteit.
De Sikhs zijn een heel stuk vriendelijker, kijken je in de ogen en zelfs volgens de Indiers zijn het de calvinisten van India: hardwerkende lieden die van hun provincie iets willen maken. Dat blijkt al uit
de service in de trein (hapjes, drankjes, ontbijt). Ook het landschap ziet schoner, georganiseerder uit. Stenen huizen. Het landschap is weelderig groen, we zien allerlei soorten vogels, vooral de grotere soorten vallen op, de valken, de kraaien, raven. Apen die nieuwsgierig de voorbij denderende trein bekijken.
Met een uur vertraging zijn we in de grote moslimstad Amritsar, op zo'n 50 km van de Pakistaanse grens. Het is een gezellig aandoende stad met een belangrijke stelregel: nergens binnen de stadsmuren mag er gerookt worden. Nu hebben we echt alles al gehad: geen vlees, geen drank, geen roken, wat volgt?
We overnachten in het oudste hotel, de Ritz. Een prachtig hotel met weelderige tuinen. En eindelijk zijn er ook weer vrouwen die werken in hotels en niet verstopt worden achter hun mannelijke collega's.
De belangrijkste bezienswaardigheid is de gouden tempel. Een enorm complex van marmeren paleizen met in het vierkante midden een meer met in het centrum daarvan een enorme gouden moskee. Je mag in het hele complex alleen op blote, gewassen voeten rondlopen. Het gebruik is dat de bezoekers ieder een emmer met water uit het meer vullen en met z'n allen tijdens de rondgang de
marmeren vloer schoonspoelen. Het is een imposant gezicht om al die moslims met gevulde emmers te zien smijten en we slaan snel op de vlucht voor het plotseling wassende water. Blijf je
staan, wordt je meegewassen. Het weer slaat die middag om en doet zijn naam Moesson eer aan. De straten veranderen in kolkende rivieren. Arme Riksja-rijders. Hun economie draait gewoon door nu iedereen zo snel mogelijk naar een droge plek wilt.
De volgende ochtend staan de twee chauffeurs precies op tijd met hun Toyota's klaar om ons ruim 200 km naar Dharamsala te brengen, onze eindbestemming waar we enkele dagen zullen vertoeven in het Boeddhistische Klein-Lhasa. Het thuis van de Dalai Lama en natuurlijk Dawa en Karma, onze Tibetaanse pleegkinderen.

Het eeuwige vuur

Agra-Varanasi, 25-27 juli

De trein vertrekt een uur later dan gepland op het station van Agra. Onderweg die nacht loopt de vertraging verder op tot ruim drie uur. Maar om 11 uur zijn we dan eindelijk aan de Indiase oostkant, van ons verste punt in het westen (Jalmaiser) tot Varanasi hebben we intussen bijna 2500 km overbrugd.
Het is er mogelijk nog heter, maar tegelijk groener. Onderweg is het landschap stiekem veranderd.
Rijstvelden en uitgestrekte groenvlaktes. Apen. Even komt het beeld weer boven van de aap die uit de struiken in Agra een tasje van een meisje wilde afpakken, als een echte struikrover. Voor het overige is het stadsbeeld nog drukker. Varanasi is de bakermat van het Hindoeisme en het Boeddhisme; hier heeft Boeddha zijn ingeving gekregen, hier is het thuis van Lord Shiva en al zijn
medegoden. Van deze plek dromen alle hindoes, om er een keer in het leven te komen en bij voorkeur ook wanneer ze overlijden. Stoffelijke resten uit de hele wereld worden hier naar toe gestuurd om gecremeerd en uitgestrooid te worden in de Ganges, de heiligste rivier ter wereld, de meest vervuilde ook.
We liggen op amper een kilometer van het station, in hotel Fawlty Towers (zoals na afloop blijkt).
Er verloopt niets goed georganiseerd in het hotel, maar op de een of andere manier loopt het allemaal goed af. Het is een chaos waar niemand de leiding heeft en zoals Wilfried treffend zegt:
wat je ook vraagt of besteld: ze doen toch wat ze willen. Bestel je koude melk, krijg je warme.
Hetzelfde geldt voor bier en thee. In de moslimbar nemen we toevlucht tot een koud biertje, het zit er vol met mannen. Twee blonde vrouwen binnen en aan het bier, moet een cultuurshock voor hen zijn. Ze schuiven zelfs een tafeltje verder op om er maar niet al te zeer getuige van te zijn.
In India ben je nooit alleen op straat. Als we het hotel buitenkomen, wacht ons het legioen riksjarijders. Het hoofd van de bende komt op ons af en begint te onderhandelen over plekken die we moeten zien, dat hij ons brengt, gidst en een perfecte toer bezorgt. Voor die middag nemen we de gok. Hij brengt ons naar enkele Hindoetempels en een plek waar bij een aanslag enkele jaren
geleden honderden mensen zijn omgekomen. Daar wordt nog dagelijks gerouwd en het is een aandoenlijk tafereel. Aan de rivier de Ganges nemen we een voorproefje voor wat ons morgen te wachten staat. Kinderen bieden kaarten aan, bedelen om geld, de saddu's (tempelbewakers) in het oranje willen graag voor 10 roepi op de foto. Toegegeven, de meterslange baarden verdienen de aandacht van de fotograferende Westerling.
Die avond eten we in het hotel. Het is Falwty Towers ten voeten uit. Geen enkele organisatie, net als op straat, maar net als op straat gaat het allemaal net goed. We krijgen een heerlijke kip, sommige durven het wat heter aan dan anderen. Kies 'no spicy' en de overlevingskans is het grootst. Wie kiest
voor 'mild' is een avonturier en 'spicy' is roekeloos gedrag dat niet onbestraft blijft.
De Chicken Tika doet het goed, in Yoghurt en Ketjap gemarineerde kip, gegrild en al dan niet opgediend in een zoete rode Mansala saus met tomaten. Vergelijkbaar met de Hollandse hachee.
Neem daarbij een 680 ml Kingfisher bier en je bent de man (of vrouw).
De volgende dag gaan we uitgebreid de heiligste stad van India verkennen. Allereerst laten we ons met de Tuk-tuk (100 roepi's, 1,80 Euro) afzetten aan de Ganges. Vanaf de oever kun je kilometers
lang langs de duizenden tempels lopen. Duizenden. Alle tempels zijn bovenaan brede trappen gebouwd die dienst doen als zitplaats voor de pelgrims die speciaal naar hier komen om in de heilige rivier te baden. Tenminste eenmaal in hun leven, dat zijn ze verplicht.
Het ontbreekt dan ook niet aan badgasten. Overal gaan families -met of zonder kleren- de rivier in,
zichtbaar blij. Even later zien we rookwolken. Het zijn de crematoria die om de paar honderd meter aan de Ganges liggen. 24 uur per dag worden hier de lijken verbrand van mensen. Ongeveer 400 per
dag, weet de dienstdoende uitvaartspecialist ons spontaan te melden. Hij neemt ons mee naar een plek waar we op enkele meters afstand de ceremonie, inclusief verbranding kunnen meemaken. We voelen ons onprettig, tegenoverstaan de familie, maar in India is een crematie openbaar en wordt niet gerekend tot een sereen of intiem moment met je familie. In tegenstelling tot Nederland wordt
een overledene de dag zelf gebalsemend en gecremeerd. Vervolgens dragen de mannen het in
doeken gewikkelde lijk via een bamboe-baar naar de ganges. Daar wacht een houtstapel. De man, vrouw van de overledene loopt vijf maal op de stapel (de natuurkrachten erende) en steekt met een
kleine baal stro het lichaam aan dat met houtsplinters is overdekt. Niemand neemt afscheid. Er is geen afscheid. Emotieloos loopt, in ons geval, de echtgenoot om de stapel, en steekt de lijkwade
aan. Even kijkt hij nog toe, samen met andere mannelijke familieleden. Vrouwen en kinderen mogen geen getuige zijn. “They just cry too much, that's why they are not allowed”. De brandstapel geeft direct een enorme hitte af, maar afgezien daarvan vinden we het hoog tijd te gaan.
Het is een vreemde gewaarwording. Voor de Hindoes gaat het leven door na de door, ze
reincarneren en ook deze man is er volle 100 procent van overtuigd dat hij zijn vrouw weer zal ontmoeten, maar waar is de vraag.
De dienstdoende Dela-man vraagt om een bijdrage voor zijn uitleg, bedoeld om de armen in staat te
stellen hout te kunnen kopen voor hun uitvaart.
We lopen langs de trappen, crematoria volgend en even later baden de Hindoes weer in het water.
Kinderen duiken van verhogingen het water in. Buffels liggen aan de waterrand. Tussen hen drijven de verbrande gewaden van de vandaag overledenen.
In het centrum is het een wir war van smalle straatjes, soms maar een dikke meter breed. Aan weerszijden overal kraampjes. “Please Sir, come in, cheap silk”. We zoeken de Duitse bakker die op
borden al is aangekondigd. Met veel moeite vinden we hem voor de lunch. Schoenen uit en plaatsnemen op de stoffen bank.
In Varanasi kies je ofwel om de zonsopgang of de zonsondergang vanaf een bootje op de Ganges gade te slaan. We kiezen voor de laatste. Het bootje vaart langs de vele tempels en tegen zonsondergang verzamelen alle bootjes zich voor de hoofdtempel waar zich duizenden pelgrims
verzamelen om het avondgebed met zang en ritueel mee te maken. Op het water worden kaarsjes in een handpalmgrote bedjes van bloemen aangestoken. De ganges wordt bezongen als een soort van collectief afscheid. De crematoria verderop gaan gewoon door.
De volgende dag moeten we zien te overbruggen met een bezoekje aan de geldautomaat, water inslaan voor de nachttrein en een lunch in een grote tuin waar de stallen zijn omgebouwd tot intieme restaurantjes. Om 7.20 staan we alweer op het station van Varanasi voor de terin naar de
hoofdstad Delhi, een reis van 13-14 uur. Uit ervaring weten we dat je bij die tijden rustig een paar uur mag bijtellen.
Ons gezelschap is verdeeld over verschillende coupes. Wilfried bivakkeert ergens achterin, Tim en ik slapen boven elkaar tegenover een druk mannengezelschap van Moslims die als Sjeiks bediend worden door het treinpersoneel. Ze zijn ook niet bereid om op ons verzoek in te gaan plaatsen te ruilen zodat we bij elkaar kunnen zitten. “No Change” klinkt het kortaf uit de mond van een grote
dikke, in lang wit gewaad gehulde oppersjeik. Marina en Petra zijn eveneens weggestopt achter gordijnen met twee Indiers. Tegen tienen verstompen stilaan de geluiden en is alleen het geluid van slechte wissels nog hoorbaar, afgewisseld met de hoorn van de locomotief in de verte van de lange trein.