woensdag 4 augustus 2010

Little Lhasa

Amritsar-Dharamsala, 30 juli-2 augustus

De autoreis naar Dharamsala duurt ruim vier uur. Het vlakke landschap maakt stilaan plaats voor de groene uitlopers van de Himalaya. Het weelderige groene heuvellandschap met bergen tot 4500 meter (!) doemt aan de horizon op, evenals naderende donkere wolken. De twee Toyota's paraderen op het scherpe bochtenspel naar boven (inhalen in een bocht biedt onze chauffeurs enige afwisseling op de monotone tweebaansweg die naar onze mening toch al veel inhaalspektakel bood).
Je hebt het Indiase lower Dharamsala en het helemaal op 1700 m gelegen Boeddhistische Upper Dharamsala, de verblijfplaats van de Tibetaanse regering in ballingschap. De 14e Dalai Lama heeft hier zijn domicilie, evenals duizenden met hem en na hem gevluchte Tibetanen na de Chinese inval in de jaren 50.
Steeds meer duikt het landschap weg in een dikke wolk van mist. Wanneer we D'sala binnenrijden, opent zich een nieuwe wereld. Monniken in hun kenmerkende paarse doeken gehuld, aan de kant zwaaien goedlachse Tibetanen. We zijn in klein-Lhasa, genoemd naar haar grote broer in Tibet.

Het hotel doet aan als een wintersport resort met de verdiepingen naar beneden in plaats van naar boven. De kamers hebben geen airco, een nodeloze luxe op deze hoogte. De dreiging van de wolken blijkt uit te komen. Flinke onweers- en regenbuien bepalen het weerbeeld in deze stad die bekend staat als de op een na natste in India.
Her sfeerbeeld daarentegen is veel zonniger. De Tibetanen verwelkomen ons met hun Tashi Delek (groet), zijn niet verlegen om een praatje. Ze houden zich keurig aan de regels van hun gastland, houden de straten schoon en vooral rustig.
En hier niet zonder reden. Niet enkel om het mooie landschap, de Tibetaanse momo's (een soort pastaballen gevuld met kip of groente), maar vooral toch vanwege ons bezoek aan de 'pleegkinderen' Karma (betekent ster) en Dawa (maan), een 14 jarige jongen en een 13 jarig meisje die door Marina en Albert financieel geadopteerd zijn voor hun levensonderhoud en school.

We hebben een afspraak in het Tibetaanse kinderdorp (1900 kinderen). De rit er naar toe gaat over een slechte verharde weg met smalle bochten, deels weggespoeld door de regen- en sneeuwval in de winter. Het dorp zelf is een complex van huizen voor jongens en meisjes, verdeeld naar leeftijdsklassen. Aan de ingang van de 'office' staat een Tibetaanse in typische klederdracht. Ze wijst naar een klein meisje in schooluniform en roept haar toe dat we er zijn. De relatief kleine Karma loopt verlegen op me toe en pakt m'n hand, de ogen naar de grond gericht. Verlegen komt er een 'hello' uit. Samen met de leidster, Tsamchoe, lopen we naar het kantoor waar kasten vol met ordners staan. Achter de bureaus zitten oudere dames druk over de papieren gebogen. We nemen plaats op een paar klassieke stoelen. “The boy will come in a minute”, lacht Tsamchoe ons toe en zegt ons een rondleiding toe. Dawa komt bezweet van het rennen een paar minuten later binnen. Hij lacht en is zichtbaar blij ons te zien. De twee in hun schooluniform met daarop groot zichtbaar hun nummer genaaid, lopen onwennig aan onze zijde. De komende twee dagen zijn we hun surrogaat ouders, ze mogen het dorp enkel met een getekende toestemming verlaten en ons rondleiden door Dharamsala.

Het kinderdorp is groot en het licht er in de dikke mist een beetje spookachtig bij. Op een nagenoeg onzichtbaar veld horen we jongens tegen een bal trappen. We krijgen de ruimtes te zien waar de kinderen slapen, op stapelbedden. Afhankelijk van hun grootte gaan er soms twee tot drie in een bed, steeds omgedraaid, als in een pennenbakje. Karma is klein gezien haar leeftijd en slaapt met een ander meisje in een rood bed. Ze wijst het met trots aan. In de keuken moeten de kinderen alles zelf doen, groente schoonmaken, aardappelen schillen. Voor hun hele groep, soms tot 30 man. WC's schoonmaken en alle andere verblijfsruimten inbegrepen. Ze moeten letterlijk zo vroeg mogelijk op eigen benen staan. Op de babykamer liggen 25 baby's, ingepakt als voor transport, om en om in doeken gewikkeld. Ze slapen. Tsamchoe laat de wc's zien, gemaakt om de kinderen zo snel mogelijk zindelijk te krijgen. Er zijn maar een handjevol begeleidsters. Alles ziet er keurig, maar sober uit. Op de muur hangt een enkele poster. Meestal van hun grootste idool, de Dalai Lama. De kinderen heten ons overal hartelijk welkom. Ze krijgen weinig bezoek, ouders kennen ze niet of hebben ze niet. Het is en voorrecht voor Dawa en Karma om hun sponsorouders op bezoek te hebben. Zo ervaren ze het ook en je merkt het uit die enkele engelse woorden, maar vooral steeds die bevestigende lach van blijdschap. Ze mogen twee dagen met ons op stap. Tsamchoe zal zorgdragen voor een tuk-tuk die hen de volgende dag bij het hotel afzet. Wij hoeven ze alleen op tijd terug te brengen.

Die avond lopen we langs de talloze Tibetaans kraampjes waar vooral handgemaakte sieraden worden gemaakt, gevlochten, of van zilver. Het is hun enige bron van inkomsten als vluchtelingen. Iedere dag worden de kraampjes weer opgebouwd en afgebroken, met veel discipline om alle duizenden kettingjes, armbandjes, ringen op te poetsen en weer toonbaar op te hangen in de hoop dat ze er enkele van kunnen verkopen tegen prijzen van gemiddeld 50 roepi's (1 euro).
Dawa en Karma zijn een kwartier van te voren de volgende dag al zenuwachtig bij het hotel. In schooluniform. We nemen ze letterlijk aan de hand. Graag willen ze ons de bibliotheek laten zien. Een weg door het dichte bos, over gladde modderige paden, langs Tibetaanse vlaggen in de bomen en veel kleurrijke gebedsstenen. De bibliotheek is hun collectieve herinnering aan Tibet. Kleine Karma kijkt haar ogen uit, ieder titel van de boeken bekijkend, de grote Boeddha's die omringd door gekleurde lichtperen opgesierd lijken als een kerstboom.
Het regent pijpenstelen, maar onverstoorbaar bezoeken we nog een klooster, zitten aan de Yakthee in een café waarvan de opbrengsten weer tegoed komen aan het kinderdorp. Ze eisen niets, ze willen niets. Uiteindelijk kunnen we hun verleiden tot een paraplu voor Karma en een regenjas voor Dawa. Ze zijn er dolblij mee. Vooral de kleine Karma die juist kiest voor de kleurrijkste paraplu die vindbaar is en bovendien zo groot dat het net een paraplu met benen lijkt als ze haar kleine lijf voortbeweegt onder de veel te grote regenboog. En ook Dawa staat trots als een pauw in zijn eigen regenjas, voor het eerst.
Ook de dag erna laten ze ons enkele mooie plaatsen zien zoals de tempel van de Dalai Lama (helaas afwezig; in India lezingen gevend) en een kilometers lange waterval waar we door de regen zo nat worden dat zelfs de paraplu's en de regenjassen geen soelaas bieden. Drijfnat brengen we de twee die middag voor het laatst terug naar het kinderdorp en met een brok in de keel nemen we afscheid van de twee gezichtjes die nu onuitwisbaar op ons netvlies staan.

Dharamsala heeft sfeer, er heerst een rust na vooral opvalt door alle hectiek van India. De dagen gaan er snel voorbij. De laatste dag worden we nog beloond met wat beter weer zodat we de mooie omgeving van de bergen en het immense groene dal goed kunnen zien. Een adelaar vliegt over. Een aap spring van boom tot boom. Het wordt me duidelijk dat de Dalai Lama geen betere plek had kunnen kiezen.

Voor ons nadert het einde. We moeten afscheid nemen van dit stukje Tibet. De volgende dag wacht het vliegtuig naar delhi, voor een laatste dag en een ontmoeting met Indira, geen pleegkind, maar een spreekwoordelijke dochter uit Kathmandu waaraan we ons hart verpand hebben sinds onze eerste ontmoeting aan de Chinese grens in Nepal, bijna twee jaar geleden. Zij vliegt speciaal vanuit Nepal om ons te ontmoeten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten