zaterdag 31 juli 2010

Smiling Sikhs en een tempel van goud


Varanasi-Delhi-Amritsar, 28-29 juli
De trein is drie uur te laat in Delhi. Een vriendelijke gids wacht ons op het perron op en neemt ons mee naar Hotel Florence Inn in hartje Delhi. De laagbouw heeft plaatsgemaakt voor hoge bedrijfspanden en talloze hotels. Het is beton dat hier domineert en nergens kun je je meer orienteren op het landschap. Midden in de opgebroken stad waar nieuwe riolering, nieuwe wegen en gebouwen verrijzen, ligt het oude hotel. Voor de winkelliefhebbers een Nirvana, want vrijwel naast
het hotel ligt de lange inkoopboulevard van Kabol Bagh. Een soort uit elkaar getrokken Bijenkorf met talloze winkels en straten waar slechts een product wordt verkocht. Zo liepen wij door de mobiele telecom straat, met uitsluitend aanbieders van telefoons. We worden steeds weer aangesproken om toch vooral een zweep, landkaart of een USB stick te kopen met eengeheugencapaciteit die volgens mij nog uitgevonden moet worden. Meer met gedempte stem wordt
me ook weer Marihuana toegefluisterd.
Er zijn weinig toeristen, dat geldt voor alle plaatsen waar we geweest zijn. Ieder hotel is ook merkbaar verheugd met onze komst. Meestal rukt de hele ploeg uit om ons te verwelkomen en vooral om geld aan ons te verdienen. Voor iedere koffer, tip of tika moet betaald worden. Niet veel, maar toch.
Het wordt winkelen die dag die daarmee een brugfunctie vervult voor onze reis naar het verre Noorden, naar het aan de grens met Pakistan grenzende Amritsar. Iedereen is ook opgelucht om Delhi te laten voor wat het is, een anonieme betonconstructie van grotendeels vervallen bouwwerken waarvan je je de vraag stelt of het er allemaal ooit wel goed komt met meer inwoners dan west-europa.
Opnieuw de trein, maar dan de dagtrein die ons in 6 uur (achteraf 8) naar het bolwerk van de Sikh's brengt, de Provincie Punjab met haar hoofdstad Amritsar. Opvallend is het verschil in mentaliteit.
De Sikhs zijn een heel stuk vriendelijker, kijken je in de ogen en zelfs volgens de Indiers zijn het de calvinisten van India: hardwerkende lieden die van hun provincie iets willen maken. Dat blijkt al uit
de service in de trein (hapjes, drankjes, ontbijt). Ook het landschap ziet schoner, georganiseerder uit. Stenen huizen. Het landschap is weelderig groen, we zien allerlei soorten vogels, vooral de grotere soorten vallen op, de valken, de kraaien, raven. Apen die nieuwsgierig de voorbij denderende trein bekijken.
Met een uur vertraging zijn we in de grote moslimstad Amritsar, op zo'n 50 km van de Pakistaanse grens. Het is een gezellig aandoende stad met een belangrijke stelregel: nergens binnen de stadsmuren mag er gerookt worden. Nu hebben we echt alles al gehad: geen vlees, geen drank, geen roken, wat volgt?
We overnachten in het oudste hotel, de Ritz. Een prachtig hotel met weelderige tuinen. En eindelijk zijn er ook weer vrouwen die werken in hotels en niet verstopt worden achter hun mannelijke collega's.
De belangrijkste bezienswaardigheid is de gouden tempel. Een enorm complex van marmeren paleizen met in het vierkante midden een meer met in het centrum daarvan een enorme gouden moskee. Je mag in het hele complex alleen op blote, gewassen voeten rondlopen. Het gebruik is dat de bezoekers ieder een emmer met water uit het meer vullen en met z'n allen tijdens de rondgang de
marmeren vloer schoonspoelen. Het is een imposant gezicht om al die moslims met gevulde emmers te zien smijten en we slaan snel op de vlucht voor het plotseling wassende water. Blijf je
staan, wordt je meegewassen. Het weer slaat die middag om en doet zijn naam Moesson eer aan. De straten veranderen in kolkende rivieren. Arme Riksja-rijders. Hun economie draait gewoon door nu iedereen zo snel mogelijk naar een droge plek wilt.
De volgende ochtend staan de twee chauffeurs precies op tijd met hun Toyota's klaar om ons ruim 200 km naar Dharamsala te brengen, onze eindbestemming waar we enkele dagen zullen vertoeven in het Boeddhistische Klein-Lhasa. Het thuis van de Dalai Lama en natuurlijk Dawa en Karma, onze Tibetaanse pleegkinderen.

Het eeuwige vuur

Agra-Varanasi, 25-27 juli

De trein vertrekt een uur later dan gepland op het station van Agra. Onderweg die nacht loopt de vertraging verder op tot ruim drie uur. Maar om 11 uur zijn we dan eindelijk aan de Indiase oostkant, van ons verste punt in het westen (Jalmaiser) tot Varanasi hebben we intussen bijna 2500 km overbrugd.
Het is er mogelijk nog heter, maar tegelijk groener. Onderweg is het landschap stiekem veranderd.
Rijstvelden en uitgestrekte groenvlaktes. Apen. Even komt het beeld weer boven van de aap die uit de struiken in Agra een tasje van een meisje wilde afpakken, als een echte struikrover. Voor het overige is het stadsbeeld nog drukker. Varanasi is de bakermat van het Hindoeisme en het Boeddhisme; hier heeft Boeddha zijn ingeving gekregen, hier is het thuis van Lord Shiva en al zijn
medegoden. Van deze plek dromen alle hindoes, om er een keer in het leven te komen en bij voorkeur ook wanneer ze overlijden. Stoffelijke resten uit de hele wereld worden hier naar toe gestuurd om gecremeerd en uitgestrooid te worden in de Ganges, de heiligste rivier ter wereld, de meest vervuilde ook.
We liggen op amper een kilometer van het station, in hotel Fawlty Towers (zoals na afloop blijkt).
Er verloopt niets goed georganiseerd in het hotel, maar op de een of andere manier loopt het allemaal goed af. Het is een chaos waar niemand de leiding heeft en zoals Wilfried treffend zegt:
wat je ook vraagt of besteld: ze doen toch wat ze willen. Bestel je koude melk, krijg je warme.
Hetzelfde geldt voor bier en thee. In de moslimbar nemen we toevlucht tot een koud biertje, het zit er vol met mannen. Twee blonde vrouwen binnen en aan het bier, moet een cultuurshock voor hen zijn. Ze schuiven zelfs een tafeltje verder op om er maar niet al te zeer getuige van te zijn.
In India ben je nooit alleen op straat. Als we het hotel buitenkomen, wacht ons het legioen riksjarijders. Het hoofd van de bende komt op ons af en begint te onderhandelen over plekken die we moeten zien, dat hij ons brengt, gidst en een perfecte toer bezorgt. Voor die middag nemen we de gok. Hij brengt ons naar enkele Hindoetempels en een plek waar bij een aanslag enkele jaren
geleden honderden mensen zijn omgekomen. Daar wordt nog dagelijks gerouwd en het is een aandoenlijk tafereel. Aan de rivier de Ganges nemen we een voorproefje voor wat ons morgen te wachten staat. Kinderen bieden kaarten aan, bedelen om geld, de saddu's (tempelbewakers) in het oranje willen graag voor 10 roepi op de foto. Toegegeven, de meterslange baarden verdienen de aandacht van de fotograferende Westerling.
Die avond eten we in het hotel. Het is Falwty Towers ten voeten uit. Geen enkele organisatie, net als op straat, maar net als op straat gaat het allemaal net goed. We krijgen een heerlijke kip, sommige durven het wat heter aan dan anderen. Kies 'no spicy' en de overlevingskans is het grootst. Wie kiest
voor 'mild' is een avonturier en 'spicy' is roekeloos gedrag dat niet onbestraft blijft.
De Chicken Tika doet het goed, in Yoghurt en Ketjap gemarineerde kip, gegrild en al dan niet opgediend in een zoete rode Mansala saus met tomaten. Vergelijkbaar met de Hollandse hachee.
Neem daarbij een 680 ml Kingfisher bier en je bent de man (of vrouw).
De volgende dag gaan we uitgebreid de heiligste stad van India verkennen. Allereerst laten we ons met de Tuk-tuk (100 roepi's, 1,80 Euro) afzetten aan de Ganges. Vanaf de oever kun je kilometers
lang langs de duizenden tempels lopen. Duizenden. Alle tempels zijn bovenaan brede trappen gebouwd die dienst doen als zitplaats voor de pelgrims die speciaal naar hier komen om in de heilige rivier te baden. Tenminste eenmaal in hun leven, dat zijn ze verplicht.
Het ontbreekt dan ook niet aan badgasten. Overal gaan families -met of zonder kleren- de rivier in,
zichtbaar blij. Even later zien we rookwolken. Het zijn de crematoria die om de paar honderd meter aan de Ganges liggen. 24 uur per dag worden hier de lijken verbrand van mensen. Ongeveer 400 per
dag, weet de dienstdoende uitvaartspecialist ons spontaan te melden. Hij neemt ons mee naar een plek waar we op enkele meters afstand de ceremonie, inclusief verbranding kunnen meemaken. We voelen ons onprettig, tegenoverstaan de familie, maar in India is een crematie openbaar en wordt niet gerekend tot een sereen of intiem moment met je familie. In tegenstelling tot Nederland wordt
een overledene de dag zelf gebalsemend en gecremeerd. Vervolgens dragen de mannen het in
doeken gewikkelde lijk via een bamboe-baar naar de ganges. Daar wacht een houtstapel. De man, vrouw van de overledene loopt vijf maal op de stapel (de natuurkrachten erende) en steekt met een
kleine baal stro het lichaam aan dat met houtsplinters is overdekt. Niemand neemt afscheid. Er is geen afscheid. Emotieloos loopt, in ons geval, de echtgenoot om de stapel, en steekt de lijkwade
aan. Even kijkt hij nog toe, samen met andere mannelijke familieleden. Vrouwen en kinderen mogen geen getuige zijn. “They just cry too much, that's why they are not allowed”. De brandstapel geeft direct een enorme hitte af, maar afgezien daarvan vinden we het hoog tijd te gaan.
Het is een vreemde gewaarwording. Voor de Hindoes gaat het leven door na de door, ze
reincarneren en ook deze man is er volle 100 procent van overtuigd dat hij zijn vrouw weer zal ontmoeten, maar waar is de vraag.
De dienstdoende Dela-man vraagt om een bijdrage voor zijn uitleg, bedoeld om de armen in staat te
stellen hout te kunnen kopen voor hun uitvaart.
We lopen langs de trappen, crematoria volgend en even later baden de Hindoes weer in het water.
Kinderen duiken van verhogingen het water in. Buffels liggen aan de waterrand. Tussen hen drijven de verbrande gewaden van de vandaag overledenen.
In het centrum is het een wir war van smalle straatjes, soms maar een dikke meter breed. Aan weerszijden overal kraampjes. “Please Sir, come in, cheap silk”. We zoeken de Duitse bakker die op
borden al is aangekondigd. Met veel moeite vinden we hem voor de lunch. Schoenen uit en plaatsnemen op de stoffen bank.
In Varanasi kies je ofwel om de zonsopgang of de zonsondergang vanaf een bootje op de Ganges gade te slaan. We kiezen voor de laatste. Het bootje vaart langs de vele tempels en tegen zonsondergang verzamelen alle bootjes zich voor de hoofdtempel waar zich duizenden pelgrims
verzamelen om het avondgebed met zang en ritueel mee te maken. Op het water worden kaarsjes in een handpalmgrote bedjes van bloemen aangestoken. De ganges wordt bezongen als een soort van collectief afscheid. De crematoria verderop gaan gewoon door.
De volgende dag moeten we zien te overbruggen met een bezoekje aan de geldautomaat, water inslaan voor de nachttrein en een lunch in een grote tuin waar de stallen zijn omgebouwd tot intieme restaurantjes. Om 7.20 staan we alweer op het station van Varanasi voor de terin naar de
hoofdstad Delhi, een reis van 13-14 uur. Uit ervaring weten we dat je bij die tijden rustig een paar uur mag bijtellen.
Ons gezelschap is verdeeld over verschillende coupes. Wilfried bivakkeert ergens achterin, Tim en ik slapen boven elkaar tegenover een druk mannengezelschap van Moslims die als Sjeiks bediend worden door het treinpersoneel. Ze zijn ook niet bereid om op ons verzoek in te gaan plaatsen te ruilen zodat we bij elkaar kunnen zitten. “No Change” klinkt het kortaf uit de mond van een grote
dikke, in lang wit gewaad gehulde oppersjeik. Marina en Petra zijn eveneens weggestopt achter gordijnen met twee Indiers. Tegen tienen verstompen stilaan de geluiden en is alleen het geluid van slechte wissels nog hoorbaar, afgewisseld met de hoorn van de locomotief in de verte van de lange trein.

dinsdag 27 juli 2010

Kolonel Lamba of de kunst van het Mango schillen

Jaipur-Agra, 23-24 juli

Het laatste ritje met Kalaish gaat van Jaipur naar Agra over een afstand van 250 km, langs het dorp waar onze chauffeur zijn familie heeft wonen. Die ziet hij pas na het seizoen, in de hete maanden wanneer de toeristen wegblijven (maart-april). De moderne vierbaansweg is druk omdat het geen verschil maakt wie hem gebruikt. Ook runderen verplaatsen zich sneller op de tolweg.
We hebben haast, want alleen vandaag is het mogelijk de beroemde Taj Mahal te bezoeken, het wereldwonder van India. De vaart zit er dan ook goed in om rond half drie het liefdespaleis te bereiken. Kalaish slaagt daar wonderbaarlijk goed in.
We worden in Agra overgezet in elektrische tuk-tuks die ons naar de ingang van de Taj vervoeren. De veiligheidsmaatregelen zijn bijzonder groot: iedereen wordt net als op een vliegveld gefouilleerd en de tassen worden grondig gecontroleerd. Het is een plek die dagelijks door duizenden moslims, hindoes, Boeddhisten en anderen bezocht wordt, maar het is juist geen religieuze plek. De ongelukkige Maharadja die dit paleis in de 17e eeuw uit liefdesverdriet liet bouwen, wilde juist alles en iedereen met elkaar verenigen vanuit het simpele principe van de liefde van man en vrouw. De dood van zijn vrouw riep een onstuitbaar verlangen op een ongekend paleis te bouwen die als eeuwige herinnering zou dienen. En daar staan we dan plotseling, het enorme bouwwerk aanschouwend vanaf zo'n driehonderd meter. In volstrekte symmetrie gebouwd en nagenoeg niet te beschrijven. Verschillende optische illusies maken zich van ons meester. Het fijnste marmer in perfecte vormen gelegd, met de mooiste tegelconstructies afgekeken van de Italianen. We hebben dik twee uur nodig om het gehele complex te bekijken, inclusief de moskee en uiteraard de monumentale binnenkant, helaas schaars verlicht. Het bekijken is meer dan de moeite waard, ook in de opnieuw verzengende hitte. Maar we hebben de Mahal gezien en daar ging het om!

We moeten door, want ook het beroemde Fort Agra staat nog op het sightseeing programma. We haasten ons tegen vijven naar de grote en hoge muren van het eeuwenoude fort waar we weer een dik uur uitleg krijgen als we door alle grote en smalle vertrekken lopen, eerst het stenen gedeelte en daarna het mooie marmerdeel waar ooit 5000 vrouwen als harem opgesloten zaten, de mooiste voor de Maharadja's, daarna voor de legerleiding, de ministers, etc. Toen de Engelsen het fort innamen hadden ze een groot probleem: wat te doen met deze vrouwen die niets anders kenden dan de binnenkant van het fort en dienstbaarheid aan hun eigenaren.

Het is zonsondergang als we moe maar voldaan onze guesthouse bereiken: Colonel Lamba Indian Homestay. We nemen afscheid van onze grote toeverlaat van de afgelopen 11 dagen, Kalaish. Lachend als altijd. “You call me from Varanasi, tell me how you are. And if you come back to India, ask for me”. Inderdaad, we zullen hem missen en het gevoel bekruipt ons dat we nu aan het begin van een nieuw deel van ons avontuur staan.
We lopen de homestay binnen, een gemeubileerde kamer waar alle schilderijtjes in perfecte afstand tot elkaar hangen, in het exacte midden van de muur een breedbeeldtelevisie. Voor me steekt een forse hand uit, die van kolonel in rust Lamba, een Indiase officier met tulband en een lange baard die verstopt is in een netje van oor tot oor. “Please, sit down”. Hij wijst ons onze plaatsen op de bank. Hij vraagt naar de paspoorten en haal twee grote boeken tevoorschijn. Wij worden een na een ingeschreven, met uiterste precisie. Iedereen moet een handtekening zetten op het lijntje waar de vinger van de kolonel rust. Ik doe het fout en sla een lijntje over. De kolonel zucht. Ik ben gezakt.
Zijn vrouw komt enkele glazen zelfgemaakte citroenlimonade brengen. Niemand durft te morsen op het gehaakte tafelkleedje.

De kamers zijn oud DDR stijl. Gelakte kasten, TL verlichting, een foto van de kolonel in dienst op de muur. Tijgers schietend. Hij maant ons tot vanalles, licht uit doen, deuren goed dicht. Op het dakterras wordt de oudgediende ontspannen als hij ons in de verte de Taj Mahal kan aanwijzen. Alles in de omgeving is druk bebouwd, ook rondom zijn zelfgebouwde pension. “20 years ago everywhere jungle and peace, look now....”. We moeten aangeven wanneer we willen dineren. Het wordt 20.30 uur, 'sharp'.

Het restaurant bevindt zich in de omgebouwde garage. Netjes omgetoverd met enkele tafels en een forse airco. Een half uur voor het diner gaat de kokonel met een elektrische vliegenmepper door de garage. Geen vlieg ontkomt aan de strategie. Pas als alle gevaar geweken is, mogen we binnen. Het diner is verrukkelijk, vegetarisch maar het vlees wordt niet gemist. Het hoogtepunt is het toetje: de mango's in schil. Een bordje met verschillende soorten en twee scherpe messen. Dit is het moment van de kolonel: alle toeristen leren hoe je een mango fileert, met militaire precisie, met strategie. Het wordt een slagveld, de mangosappen vloeien rijkelijk over het tafelkleed, maar als zijn rekruten mogen we leren en fouten maken. Morgenavond, zo voelt het, is examen. Wie dan faalt, is ongeschikt.

Tegen tien uur sluit de kolonel de buitenpoort af, het is een teken dat ons kaartspel en de biertjes genoeg zijn geweest en we sluipen naar onze slaapvertrekken.

De volgende dag, het ontbijt weer op de seconde opgediend, toont de kolonel zich heel hulpvaardig. Het lukt ons een grapje met hem te maken. Breed lachend valt ons gezelschap hem blijkbaar in de smaak. We bezoeken Agra stad met een aantal ondernemende Tuk-tuk chauffeurs die ons meer willen laten zien dan we willen. Het is voortdurend onderhandelen over plaatsen en tijden. Agra is niet ingesteld op toeristen. Het is er vies en we zijn de enige attractie voor de Indiërs zelf die ons aanstaren en zich afvragen wat we hier in hemelsnaam te zoeken hebben. We lopen door de drukke markt waar alles te koop is. Groenten en fruit, meestal bedekt onder een dikke laag vliegen. Runderen die in hun eigen uitwerpselen liggen of erger nog, kinderen die ernaast zitten of met hun ouders huizen in opgestapeld hout, een open vuurtje dat als stoof dient.
We vinden er wel nieuwe sandalen voor Tim die verzuimd had zijn beste schoeisel van huis mee te nemen en nog wel een vakantie dacht te kunnen doen met het versleten paar. De foutieve inschatting blijkt met vijf euro goed gemaakt te zijn en hij loopt nu op Indiase sandalen.

We moeten de dag een beetje met kaarten doorkomen, want we hebben de nachttrein naar Varanasi, het Hindoe heiligdom aan de Ganges. Met citroenlimonade en een heerlijk bereid diner van mw Lamba lukt dat best aardig. Een staatsiefoto met de kolonel besluit ons verblijf in de Indian Homestay.
We worden om negen uur naar het treinstation in Agra gebracht. Daar worden we met de Indiase werkelijkheid geconfronteerd zoals je ze in de documentaires ziet, de onderwereld waar een mensenleven niet telt, waar jonge, zeer jonge kinderen over het spoor op zoek zijn naar bruikbare resten, eten of anderszins. Om te verkopen of stiekem te eten als de 'baas', meestal een ouder kind dat niet ziet. Hier heerst een simpele wet: de sterkste overleeft. De Indiërs halen hun schouders op voor deze mislukte kaste, kinderen of niet. Ze zijn het afschot van deze wereld. Gereïncarneerd in een afvalproduct waar ze zelf niet naar omkijken. Een jong meisje van een jaar of acht haalt amper gekleed op blote voeten lege plastic flessen op. Ze klimt aan boord de, naar urine stinkende overvolle treinen die even halt houden. Door de open ramen (alleen ijzeren tralies) steken handen naar verkoeling te zoeken. Het moet binnen tegen de veertig graden zijn. Drie banken over elkaar, gevuld met tientallen reizigers, etende, pratende, gebarende. De stank neemt toe. Als de trein het perron verlaat, gaan de zwerfkinderen, maar ook de talloze honden direct op zoek op de rails, naar wat de trein mogelijk heeft achtergelaten. Een rat schiet langs onze benen. We laten de verdere details maar weg.
Onze trein heeft een tweede klasse wagon, gekoeld met ramen. We dringen ons langs de gordijntjes op zoek naar onze coupe. Vijf banken, tot bed om te bouwen. Even later brengt een bezwete man in wit hemd ons zonder verdere uitleg lakens en dekens. De trein is vertrokken. We bouwen de zaak netjes om tot slaapplaatsen en zowaar lukt het ons de nacht diep slapend door te komen. De trein zoeft goed door en verrassend stil. Hij brengt ons van het verre westen naar het verre oosten. Bijna 1000 kilometer verder wacht ons Varanasi.

zondag 25 juli 2010

De familie Rawatsar

Puskar-Jaipur, 21-22 juli

De familie Rawatsar huist met enkele generaties in een familiehotel. Opa Rawatsar is dood, oma doet dagelijks onder begeleiding haar wandeling over het terrein. Ze is 95. Met trots vertelt haar achterkleinzoon over deze indrukwekkende vrouw. De politica die zich haar leven lang heeft
ingezet voor de allerarmsten in Rajasthan. De handen heeft geschud met Indira Ghandi en Koningin Elizabeth. Foto's bevestigen het verhaal. Nixon, Carter en Clinton herkennen we. Hier, in dit kleine gezellige familiehotel vertellen ze bescheiden over hun bijdrage aan het wereldtoneel. Een Hindu
hemelt zich niet op. Alles ademt familie uit, we zien een kleine Tibetaan die hier werkt en daarmee onderdak heeft. We zijn in Jaipur.
Jaipur is een van de grootste steden, 4 miljoen inwoners waarvan we denken dat een groot deel daarvan op de straat woont. De voorsteden getuigen al van armoede, nomadententen waar familie's
riet knopen tot bezems om te verkopen. In het centrum al dan niet georganiseerde armoede, bedelende moeders met kinderen, kreupelen, blinden. De taferelen zoals je ze van tv kent, alleen heb je er hier de geur bij. Er is echte armoede, want ook de bedelaars die in dienst zijn van een soort van pooiers, hebben niets meer om handen dan hun trieste blik en gescheurde vodden. De moeders die hun baby 's tegen je aan houden, vol met schurft, puisten, wondjes. “Please sir, for medication”.
Het is hard, maar we geven niets. Ze zijn er niet mee geholpen. Wel is daar af en toe dat ene kind, die ene man of vrouw die je wel wat geld toestopt. Alsof er een soort van onbewuste selectie onder de allerarmsten mogelijk is. Af en toe koop je je geweten als westerling ook af.
Jaipur is de stad waar Kalaish werkt en zijn familie heeft wonen. Hij heeft ons een massage beloofd en na aankomst na een ritje van maar 150 km is dat ook het eerste wat we doen. We worden ontvangen door een dokter met stethoscoop op tafel. En een menukaart van alle mogelijke
behandelingen. Er hangt een ziekenhuissfeer en we worden na onze keuze voor een algemene aryurverische body massage met nadruk op schouders na kleine steriele kamertjes geloodsd.
Mannen voor mannen, vrouwen voor vrouwen. “Please Sir, take all out”, wijzende op m'n onderbroek. In zijn hand heeft hij een papieren broekje, iets groter dan een Tempo zakdoekje, maar met elastiek. Geen voor- of achterkant. Even later worden we ingesmeerd met grote hoeveelheden,
Ketjap gelijkende en geurende olie. Even komt het beeld bij me op van de toebereiding van een gemarineerd satestokje. Zo voelt de kip zich dus.
De massage is inderdaad full body en de harde hand is niet het idee dat ik had van oogstrelend mooie Thaise dames die fluisterend en bijna strelend je vervoeren naar Hemelse oorden. Dit is kraak maar raak therapie onder toeziend oog van Dokter Kawarpurwistan met z'n vele onderscheidingen aan de muur.
Het eten wordt vers bereid en op maat. Een uur van te voren bestellen is het motto. Liggend aan het verkwikkende zwembad is dat geen moeilijke opgave. Er is vlees, alleen kip of lam uiteraard. En er is geheime beschikbaarheid van bier. Niet op de menukaart vindbaar en ook niet in de ijskast bij het zwembad, maar verborgen in de spelonken van het hotel. Op bestelling leverbaar. De eerste fles raakt ons diep, niet vanwege de emotie, maar de alcohol.
Het eten is niet alleen vers, maar ook overheerlijk. Generaties kookervaring hebben hier hun voordeel. Chapati (brood), rijst, friet, kip, gekookte groenten en de bekende en minder bekende Indiase kruiden. Wilfried smult van alles en is vooral verzot op de Mansala thee en kijkt verliefd naar het potje met geurende dampen van Kardamon. Voor ons doet het denken aan een bekend Brise
geurtje.
De sightseeing in Jaipur is van korte duur. De stad is aangelegd als een kwadrant van negen vlakken met separate stadspoorten. We stappen even uit om foto's te nemen. Langs de muur zitten twee
mannen hun fluiten te bespelen en jawel, voor hen dansende Cobra's. De meterslange slangen zijn van hun giftige tanden ontdaan.
Amber Fort. Tijden van weleer herleven als we de volgende ochtend de poort binnenrijden van het Amber complex, omgeven door een variant van de Chinese muur (16 km lang). We stappen over van de bus op een jeep met loszittende bodemplaat die ons over de eeuwenoude keien steil omhoog vervoert. Langs varkens (functie: vuil opeten), runderen (heilig, in dienst van de goden), kippen (vlees en ei) en geiten (vlees).
Het fort is een openluchtmuseum van eindeloze pleinen, kleine torens, ontelbare vertrekken voor vrouwen en mannen, op de begane grond voor de soldaten, op de hogere verdiepingen voor de Maharadja's en de Maharana's, de vrouwen van de koningen. Ook zijn er de haremgebouwen waar
vrouwen alleen via kunstzinnig gevlochten ramen een glimp van de buitenwereld konden opvangen.
Ingenieus is de constructie die het water vanuit het meer via lange diepe kokers naar boven transporteert. Wanneer we ons hoofd erin buigen zien we overal vleermuizen die er hun thuis hebben. We flitsen maar niet met het fototoestel.
Nadien bezichtigen we Jantar Mantar, een observatorium uit de 17e eeuw waar ongelooflijke uurwerken te bezichtigen zijn die in die tijd tot op 2 seconden nauwkeurig nu de tijd aangaven op basis van de zon. De uiterste precisie is te danken aan het vernuftige mathematische inzicht van de Hindoes die zelfs al wisten dat Jaipur 27 graden afwijkt van de evenaar en die correctie konden
doorvoeren op de stand van de zon. En met de stand van de sterren konden ze ook preciese locaties en tijden s' nachts meten.
Die avond genieten we nog eenmaal van de groente- en kipschotels van de familie en na een potje kaarten en een Fanta gaat het naar dromenland. De Airco nog steeds in de turbostand, want ondanks alle dreigende wolken valt er geen druppel regen.

Holy Hindu

Udaipur-Puskar, 19-20 juli

De rammelende magen zijn de voorbode van enkele dagen van (flinke) buikpijn, krampen, buikloop. De strips imodium vinden gretig aftrek in het kleine gezelschap en niemand blijft verschoond van nachtelijke bezoekjes aan het toilet. Een (klein) voordeel ligt in het verschiet: vlees en alcohol zijn de komende dagen taboe. We verlaten de woestijn voor de heilige stad Puskar waar de normale menselijke lusten plaatsmaken voor een culinair en anderszins celibaat waar alleen groente het voor het zeggen heeft. Het past bij ons gevoel van onbehagen waarin je ieder moment
weer overvallen wordt door een drang om te lozen wat enkele minuten daarvoor al geloosd was. Een rigoureus dieet.
De route naar Puskar gaat via een tweebaansweg die vandaag verkozen lijkt te zijn door heel India.
Honderden, zoniet duizenden Tata's (een soort vrachtwagen op de zwarte lijst) proberen als eerste een soort van finish te halen die niet zichtbaar is. Met een snelheid van 50-60 km halen ze elkaar in waarbij ze op hetzelfde moment worden ingehaald door die andere duizend autootjes die ook op zoek zijn naar een winnende tijd. Kalaish toont zich een waardig strijder, niets en niemand ontziend , toeterend en met ongekende stuurmanskunsten weet hij tot op de centimeter nauwkeurig
voordeel te behalen op de Tata's en de Marinda's (zeg maar de Opel van India). En op de seconde nauwkeurig. Net voordat we ons de handen voor de ogen slaan, is hij getimed weer op de linkerhelft (jawel, links).
Door de bergen vervolgen we wat rustiger de weg naar de bestemming, Puskar. Met de apen links en rechts van de weg (een agressieve soort Lagu genaamd) wordt het exotischer en voor ons doemt een leeg meer op waarbij langs de kilometerslange oevers een groot tempelcomplex is gebouwd.
Het complex bevat eindeloze trappen met grazende runderen en duizenden fladderende duiven. We slapen in een mooi koloniaal hotel met passend gekleed personeel met tulband en snor. De kamers zijn aangekleed met klassieke kasten met geheime lades. Je verwacht een geheim gangenstelsel. Ik betrap me erop hier en daar op de muur te kloppen en op zoek te zijn naar een draaiknop die een
geheime deur opent.
Onze wandeling door Puskar wordt een spirituele ervaring. Amper buiten worden we door enkele ondernemende Hindu's voorzien van bloemen en de uitnodiging met hen mee naar het heilige meer te gaan. Het is tijd voor wijding. Aan de oever zittend moeten we ons wassen met het heilige water, een mantra naspreken, onze dierbaren opnoemen alsmede de belangrijkste goden, bloemetjes over het water uitstrooien. Dan ontvangen we de Tika op ons voorhoofd (oranje natuurlijke kleurstof met
plakrijst), een touwtje om de pols en de rekening. Wat de dierbaren ons waard zijn, is de vraag. We houden de donatie beperkt, we willen voorkomen dat de privatisering van het Hindoeïsme al te sterke vormen aanneemt.
Alles in deze stad ademt spiritualiteit uit. S 'avonds zitten we als enige gasten op het immense dak van het hotel, de zonsondergang werkt mee aan het idyllische plaatje van palmbomen, oude tempels, een meer en in de achtergrond gezang en gebed. Die avond houdt de muziek aan en we wanen ons in de musical Hair. Het bekende Hare Krisjna galmt van de daken, evenals een dolgedraaide orgel die niet van ophouden weet en ons bijna meevoert in een trance. Marihuana is ons die middag al aangeboden, maar onze maag is te zeer van streek om geheel af te dwalen in de
musical.

dinsdag 20 juli 2010

The name is Bond, James Bond


Jodpur-Udaipur, 17-18 juli

Kailash slaagt erin om ons die ochtend met de rijdende ijskast voor het hotel op te halen. Op ons dakterras genieten we nog een keer van een mooie zonsopgang waarvoor Petra, Wilfried en ik om 6 uur zijn opgestaan. Vandaag staat opnieuw een lange rit van ruim 250km op het programma naar Udaipur. Amper de stad uit stoppen we bij enkele lokale handwerkers van klei en tapijten en Tim lukt het zowaar om een handgemaakt vloertapijt van 2 meter lang voor de helft van de prijs te bemachtigen. De hele familie onderhandelt mee, maar het is duidelijk dat zij harder het geld nodig hebben dan Tim z 'n tapijt en dat werkt in zijn voordeel. De huisoudste voorspelt dat deze deal geluk zal brengen.

Onderweg wordt twee keer gestopt. Een keer nog in de woestijn en plotseling begint het landschap rigoreus te veranderen in een groene oase. Tegen de horizon doemen bergen op van een kleine 1000 meter hoog. De weg kronkelt met haarspeldbochten omhoog en Kailash geniet voelbaar van deze afwisseling van rijstijl. Het decor van jungle brengt apen met zich mee en de grootste Hindoetempel. Blootvoets rennen we over de hete tegels om een groot deel van het immense complex te verkennen. Het is de enige afwisseling op de lange autotocht. Nog steeds is het broeiend heet en wanneer je lang op een plek in de tempel blijft staan, ontstaat er vanzelf een klein plasje water onder je. De tempel is typisch Kymer stijl zoals je ze eigenlijk meer in zuid-oost azie tegenkomt (Angor Wat in Cambodja). De grijze stenen, veelal opgebouwd als een uitgerekt ei en de immense details die in de stenen zijn verwerkt. Ze vertellen het verhaal van mensen, dieren en goden en hun onderlinge omgang. Ze wijzen de weg in het leven en daarna.

Wij vervolgen onze weg hoog de bergen in, over de pas naar Udaipur. Onderweg een cola in een berghotel waar een heuse Sandokan met meterslange snor en tanden zo groot als luciferdoosjes ons welkom heet. “There are tigers here”, vertelt Kailash, “but no more then 5”. Hij acht een ontmoeting waarschijnlijk onmogelijk.

Wanneer we de stadsgrenzen van Udaipur bereiken, is het inmiddels behoorlijk gaan regenen. Het laatste stuk hebben we een nieuwe autoweg gezien waar rotsblokken de linkerhelft van de weg versperren, met de eerste regen meegekomen van boven. Maar ook de autoweg is niet heilig voor doortrekkende nomadenstammen met hun geiten of koeien. Kailash vertelt over Pakistaanse vrachtwagenschaffeurs die soms 24 uur per dag achter het stuur zitten en de vermoeidheid onderdrukken met rum. “But I am here for your safety”. Het is maar goed dat er een Ganescha (de heilige olifant) aan zijn achteruitkijkspiegeltje hangt.

We moeten een ATM vinden om de roepies weer aan te vullen en in de stromende regen laat een klein druk gebarend mannetje ons de kleine pinautomaat binnen. De ATM is door hem heilig verklaard. We moeten het pasje afgeven en hij toetst zelf in Hindi de juiste gang van zaken in. Wanneer de Geldgod om een PIN nummer vraagt, schreeuwt hij bijna “Number, number!”. Ook bij het geldbedrag vraagt hij ons ongeduldig snel te toetsen. Hij buicht naar het apparaat en als het briefgeld hoorbaar wordt geteld in het apparaat, lacht hij ons toe. We hebben goed gedaan, we krijgen ons geld.

Opnieuw is ons hotel in de oude autovrije stadskern gevestigd en opnieuw betekent dat het verschepen van onze grote lading bagage in twee mini tuk-tuks die met 5 opgevouwen passagiers en twee chauffeurs dwars door het drukke stadscentrum van Udaipur moeten. Bij het hotel worden we hartelijk welkom geheten. De 3 en 2- persoonskamer bevinden zich op de 3e verdieping. Gelukkig, een lift. Daarboven bevinden zich het restaurant en het dakterras waar we een magnifiek uitzicht hebben op het meer en de vele paleizen op en aan het water. Het meer heeft zich sinds de start van het regenseizoen nog maar met enkele meters water kunnen vullen. De voorbijgane maanden heeft het drooggelegen. Nu is het weer wat het beoogd te willen zijn: een Indiaas sprookje. Het beroemde spierwitte paleis ligt in het midden van het meer en is met kleine bootjes bereikbaar. Het paleis is nog eenmaal zo groot door haar eigen reflectie in het water. Doordat het water geen stroming heeft, is het plaatje perfect en verdringt menig fotograaf zich aan de dakrailing voor die eveneens perfecte foto.
Udaipur kent geen vlees, de Hindoes hier eten geen vlees. De komende twee dagen eten we dus vegetarisch, achteraf (de buikloop van iedereen nog niet wetende) maar goed ook. Het blijft bij knoflookbrood, wat vet gebakken frietjes in veel te scherpe saus, groenten met wat geitenkaas overbakken, macaroni of spaghetti.

We slapen in relatief kleine kamers. Het is wat behelpen met de bagage en de douche doet met z'n twee vierkante meter ook dienst als toilet. Een voordeel heeft het wel: de airco kan z'n werk prima doen en die nacht ondervinden we de aangename verkoeling als in de groentelade van een ijskast. Niet erg gezond, zo zal blijken, maar wel lekker.

Mangosap, een gekookt ei, toast, jam, banaan, koffie of thee. Na het ontbijt maken we kennis met onze stadsgids, een leerkracht van de oude stempel. Het type dat wilt dat je hem aankijkt als hij wat zegt. “Hello sir, please...” de aandacht op zich vestigend. De onverstoorbare opvoedkundige leidt ons naar de stadstempel waarvoor zich enkele van de allerarmsten, de gekreupelden, de blinden, de ondersten van het stelsel verzameld hebben voor een stukje overgebleven brood of een roepi. e wierook houdt de ergste geur tegen van wat hier allemaal losloopt aan dieren die met alle gemak van de wereld hun uitwerpselen lozen op iedere willekeurige plek. In de tempel zitten ouderen bijeen voor gezang onder strenge aanvoering van een Saddhu, het kleurrijke opperhoofd die zorgvuldig de teksten naloopt of alles wel in goede volgorde en compleet wordt gezongen.

Even later staan we op een klein kruispunt waar zich een onnavolgbaar schouwspel voltrekt van ruziende tuk tuks om de gunst van de klant. “You know Octopussy?”, vraagt de meester, “you know James Bond? Here they made the scene with the Riskja's”. Inderdaad hadden we al gelezen over de film die ruim 25 jaar geleden hier, op exotische locatie werd opgenomen. Een krokodil bevechtende Roger Moore, snorkelend door het meer, zich vervolgens met touwen langs de paleismuren een weg baant naar Octopussy en haar vrouwenleger. De mensen hier gaan er nog steeds prat op. Klokslag 7 uur wordt iedere avond in veel restaurants de film opnieuw vertoond. De film mag gedateerd zijn, in Udaipur is de tijd stil blijven staan. Voor 007 is niets veranderd.

We bezoeken het grote City Paleis, een van de grootste in Rajasthan, in zeer goede staat. We lopen door de immense gangen en kamers, van goud, marmer, bedekt met handgemaakte tapijten, soms helemaal van spiegels. Het leven van de Maharadja's en zijn vrouwen wordt ons nog eens door het meestertje uit de doeken gedaan. “Mind your heads please”. De gangen zijn laag en lang. We doen er bijna twee uur over om via de King en de Queen weer buiten te geraken. Daar hebben we afscheid van meestertje genomen en zijn gediplomeerd nu zelf op zoek gegaan naar bezienswaardigheden waarvan er hier twaalf in een dozijn te vinden zijn.

De lange dagen, de warmte, het exotisch eten, de veel te koude airco's. Het eist zijn tol. De 24 komende uren heeft de een na de ander last van maagpijn of buikloop. De huisapotheek wordt aangebroken om erger te voorkomen. We blijven die avond rond het hotel hangen. Wel bezoeken we nog een dansvoorstelling die wordt gehouden in een van de ondergekomen ruïnes langs het meer. Het laat zien hoe het harde leven gebaat is bij enige troost in de vorm van muziek, poppenspel en dans. Vrij vroeg kiezen we het bed, met rommelende magen, maar niet van de honger.

zondag 18 juli 2010

De blauwe stad

Jamailser-Jodpuhr -16 juli
Marina en Petra kennen een onfortuinlijke nacht. De harde matrassen dwingen de meiden tot een keuze: heel vroeg opstaan en naar het dakterras of doorgaan met de fakir gelijkende martelarij op het bed. Ze kiezen voor het eerste. De heren wachten op de wekker en hebben die ook nodig om wakker te worden. Het is steeds weer wennen om vanuit de airco gekoelde ruimte geconfronteerd te worden met die overweldigende hitte. 34 graden om 8 u 's ochtends. Op het dakterras wacht ons een uitgebreid ontbijt waarna het ritme intussen gekend is. Tassen inpakken, een handjevol spontane dragers die weten dat je gaat en snel nog even geld aan je willen verdienen. Een gezelschap van reizigers en dragers meldt zich vervolgens bij de eeuwig glimlachende Kalaish. “Ok, ready? Lets go”. Vandaag gaan we van de gouden naar de blauwe stad, wederom 230 km verder. Eerst bezoeken we nog een zilversmid, voor Wilfried een kans om z' n zilvercollectie op originele wijze aan te vullen. De smid woont in een buitenwijk van Jamailser waar de tijd lijkt stil te staan. Opnieuw koeien op de smalle straten, groente- en fruitverkopers die zich met hun karren om de heilige en onverstoorbare koeien een weg banen. Varkens die links en rechts uit de drainage kanalen springen en zich net voor je droogschudden.

De weg is simpel. Ergens is een kruispunt tussen alle grotere steden. Wie voor een stad kiest, moet via dezelfde weg terug (vaak 100 km), kiest vervolgens een volgende afslag voor een andere stad (nog eens 100 km). En daarna weer 100 km terug. Een weg leidt terug naar Delhi.
Nu zijn we op weg naar Jodphur. De 'city of gold' of ook wel de blauwe stad genoemd vanwege de vele blauwe gekalkte huizen. Als we Jodpur naderen, rijst voor ons het kolossale Marrenger Fort op op zijn al minstens zo imposante heuvel. We stoppen gezien de openingstijden bij het fort en met vijf hoofdtelefoons als digitale gidsen gaan we door de metershoge poorten. Ieder moment verwacht ik Gandalf of Frodo te zien, want de Lord of the Rings kon er zijn opgenomen. Het fort is in zeer goede staat, het is in de geschiedenis nooit door een vreemde mogendheid ingenomen. De binnenplaatsen vormen kleine paleizen, waarlangs ontelbare raampjes het spoor van net zo ontelbaar veel smalle gangen trekken. Eenmaal boven is de stad en de verre omgeving, evenals een naderende zandstorm goed te zien. We dwalen twee uur door het fort, het is geen straf, omdat ook de hitte zich geen meester kan maken van de metersdikke muren.

Na afloop gaan we direct door naar het voormalige crematorium, een tempel aan een heilig meer. Het is compleet van marmer opgedragen aan de laatste dienstdoende Maharadja, zo' n 100 jaar geleden. We lopen zoals de Hindoetraditie voorschrijft met blote voeten over het complex. Houtstapels verraden de plekken waar het aardse afscheid van de dierbaren genomen werd, de as vervolgens uitgestrooid in het meer.

Ons hotel bevindt zich in het drukke oude stadscentrum van Jodpur. Kalaish laat weten daar niet met de bus in te kunnen. Zijn oplossing is simpel: we nemen twee tuk-tuks en hij rijdt achterop de brommer van een vriend mee, de bus op een parkeerplaats achterlatende. Zijn wil geschiedde. Even later zitten Tim, Marina en Petra inclusief drie grote tassen en rugzakken op een 90 cm breed bankje van de tuk-tuk. Een legpuzzel in 10 stukken. Voor Wilfried en Albert geldt hetzelfde en in high speed gaat het door het overvolle centrum. Het zal duidelijk zijn dat we niet de enige op de weg zijn. De tuk-tuks staan in een rij (?) van 10 naast elkaar voor het verkeerslicht. Eenmaal op groen geldt het recht van de sterkste, de grootste, de snelste, de brutaalste. In het autovrije centrum vallen weliswaar de autoś weg, maar krioelt het van de mensen, kraampjes, runderen en fietsers. Even sluit ik m'n ogen omdat m'n hersenen de visuele informatie niet meer in de juiste volgorde kunnen verwerken.

Het is zes uur als we wederom helemaal bezweet op het uitgestrekte dakterras plaatsnemen van onze nieuwe Haveli (hotel). Wederom mooie ruime kamers met ventilatoren en aircoś wat echt niet dubbelop is te noemen. We eten die avond uitkijkende over de mooie binnenstad. Een mooi lichtspel met allerhande geluiden van Minaretten, kerkklokken, de lokale groente- en fruitmarkt, toeterende autoś en riksja's. We genieten van een heerlijk Indiaas gerecht van kip (mild, not spicy) en enkele verkoelende Kingfisher biertjes waarmee we de nacht inluiden. En altijd nog Fort Marrenger in de nabijheid over ons wakende.

De Gouden Stad

Osia-Jalmaisar –15 juli 2010-
Jalmaisar is onze volgende bestemming, wederom 200 kilometers door het dorre en oververhitte landschap van Noord-West India. De komende dagen bezoeken we de grote kleurrijke steden: de blauwe stad, de paarse stad en de gouden stad. Deze bezoeken we het eerst vanwege het grote fort dat boven de stad prijkt. Na de reünie met Kailash gaat het in snel tempo over een goede tweebaansweg richting Pakistan. De hoeveelheid militair transport neemt zienderogen toe: tanks, soldaten, materieel. India en Pakistan zijn bepaald geen vrienden. Het is eigenlijk net zo verdeeld over de landsgrenzen als Noord en Zuid Korea. Ook India ziet Pakistan nog steeds als haar natuurlijk bezit. In tegenstelling tot de Korea's beschikken deze beide landen wel over kernwapens. Het is een beangstigende gedachte. En ook een wrange als je het beeld ziet van de overwoekerende armoede; wie zou hier ook meer iets mee opschieten als beide landen elkaar te lijf zouden gaan.
Na een ruststop van een uur gaat het snel weer verder en tegen 14 uur zien we in de verte het geel van Jamailsar, de gouden stad die zijn naam van verre eer aan doet. De temperatuur in deze woestijnstad is hoger dan in de afgelopen dagen. Kailash stelt voor een stadsgids te regelen voor de bezichtiging van de eeuwenoude stad. Dat doen we nadat we in ons hotel zijn ingecheckt. Het hotel ligt in het oude stadscentrum dat een ontspannen middeleeuwse en beetje midden-oosten gevoel oproept. Het pleintje is vervuld met heilige koeien, kaartende mannen, varkens in de open rioolafwatering en natuurlijk auto's en brommers door de voor hun veel te smalle steegjes.

Het hotel is weer een oase van rust. Door een dikke boogmuur bereiken we een binnenplaats waar de receptie is. De jongens krijgen weer de grote gemeubileerde kamer met hemelbed, plafondwaaiers en airco. Plus een badkamer waar je met z'n vijven tegelijk gebruik van zou kunnen maken. De dames moeten het met harde bedden doen en een iets kleinere kamer. Ook bij ons tekent zich onbewust het beeld af van deze samenleving: de onderdrukking en minachting van de vrouw.

Om drie uur meldt zich Laasj, een gids van het hotel die ons zal rondleiden door het fort, de Haveli's en het nabij gelegen meer. Die laatste zien we maar van afstand. Een bewoner heeft de vorige avond zelfmoord gepleegd en men is nog zoekende naar hem in het diepe water. Het fort blijkt nog bewoond te worden door maar liefst 5000 inwoners, waarvan een groot deels verkopers van toeristische waren. Het is een bazaar van restaurants, winkeltjes en een enkel museum ertussen.

De citytour komt vanwege de hitte in gevaar. Hoofdpijn en zuurstoftekort maken de bezichtiging onmogelijk. De temperatuur voelt nu echt onmenselijk. We staken de trip en ondanks de imposante vergezichten op de torens van het fort, kiezen we snel voor afkoeling op het dakterras van ons hotel. Ook daar is het heet, maar water en later een ijskoud biertje zorgen voor de broodnodige balans. Het dakterras is druk bezet en in de verte horen we de minaret. Een deel van de bevolking is moslim. De stad kent geen hoogbouw en we kijken dan ook op vergezichten van platte daken uit. Weer domineert die indruk van het Midden Oosten. De bediening heeft zwaar katoenen bruine hemden aan, als uniformen. Alles is te krijgen en de prijzen vallen mee. We reserveren voor die avond een tafel en verheugen ons op de eerste meer Europese maaltijd: pizza. Marina durft zelfs een scherp tomatengerecht aan. Gecombineerd met de hitte levert dat een waterval aan transpiratie op. Tim heeft ontdekt dat zich zowaar een wifi netwerk in het hotel bevindt en dat betekent dat we eindelijk het thuisfront kunnen berichten over de belevenissen in dit kleurrijke land.
Tegen tienen liggen we op een oor, vermoeid, voldaan en klaar voor het lange vervolg. Om 8 uur gaat de wekker en hoe lang de nacht ook leek, het is maar goed dat we hem hebben gezet.

Over ratten, kevers, spinnen en het rijke buitenleven

Bikaner-Osia -14 juli-

Namaste! Kailash trotseert vandaag wederom ruim 200 kilometer door de eindeloze Thar woestijn, steeds verder weg van de drukte van de grote steden. De steden worden dorpen, de dorpen worden nederzettingen. We reizen steeds verder naar het westen, richting Pakistan. Iedereen in de auto valt meerdere keren in slaap; de dieselende ijskast doet z'n werk op een verder kaarsrechte, monotone weg. Onderweg zien we alleen een enkele herder met z 'n geiten, ploegen d door dromedarissen, jongens bij 'wegrestaurants' voor vrachtwagens die in handgemaakte vuurovens brood bakken. Men pobeert er alles aan te doen om met irrigatiesystemen enig water op de dorre woestijnland te krijgen. Het water komt van ver, en zeker niet uit de hemel.
We zijn op weg naar Osia, het Verwegisthan zelfs voor Indiase begrippen. “No electricity, no water” klinkt het dreigend vanaf de chauffeursstoel. Een survivaltochtje als afwisseling op de lange reisdagen. De eigenaar van het tentenkamp belt mobiel. Hij waarschuwt om niet voor 4 u 's middags te arriveren, het is er veel te heet. Ruim boven de 40. Dus nemen we alle tijd om eerst de rattentempel van Deshnok te bezoeken, zo'n 20 km van Bikaner verwijderd. Als je in India een ratten- of muizentempel bezoekt, denk dan niet dat het om beelden gaat of dat er een god als rat of muis mee bedoeld wordt. Letterlijker. Veel letterlijker, 1000 keer letterlijker. Even later walsen we zonder schoenen (tempel!) door de stront en plas van duizenden verzamelde ratten in een tempelcomplex. De tamme ratten zitten van hoog tot laag, soms op elkaar geplakt, een enkele dood, een ander ziek strompelend. Soms tot aan je voeten. Oppassen dat je er niet op trapt, al was het maar omdat ze door de Hindoes heilig verklaard zijn. We lopen maar met de gelovigen mee die de ratten uit de hand voeren. De bedompte donkere gangen met krioelende ratten heeft nog een ander nadeel: de pregnante geur van riool en andere dingen die we hier maar niet beschrijven. De nieuwe sokken ten spijt, nemen we er even later snel en collectief afscheid van. Terug in de schoenen en maar hopen dat de geur snel de zintuigen verlaat.

Het is heet, opnieuw 35 graden en soms heter als de zon fel door de blauwe hemel steekt. De hele dag het klamme gevoel, nat. Water is het meest gekochte product, liters gaan dagelijks door de mond en verlaten even snel via de poriën ons lichaam. Op naar de woestijn! Tegen 4 uur belt Kailash met de eigenaar van het tentenkamp om af te spreken bij een verlaten kruising in de middle of nowhere.
En jawel, we zien een jeep met een aanhangkarrtje en een man met blauw T-shirt driftig gebarend. We moeten overstappen omdat de bus niet mee in de losse zand. We spreken met Kailash de volgende ochtend af en even later rammelt de oude jeep over het zand, dwars door de akkers richting de horizon.

Langs de vele lemen hutten snellen de kinderen de naderende jeep toe. Wij zijn de attractie voor die dag. We zwaaien terug. Er is geen weg, die maakt de jeep wanneer hij het spoor trekt langs de akkers. Na heel wat bochten en heuvels bereiken we het kamp. Er staan inderdaad twee grote teneten klaar tussen twee langgerekte heuvels met bovenop een stenen gebouwtje in aanbouw. “This will be the new restaurant”, “because of the wind and the sand”, legt de vriendelijke eigenaar uit na aankomst. We zijn meer dan welkom als enige gasten. Naast hem is er nog een kok, een ober en in de verte zien we kamelendrijvers staan voor de volgende etappe. De tenten zijn ruim, comfortabel ingericht met eenpersoonsbedden, een badkamer (bidet) met heus toilet. Binnen is het er echter niet om uit te houden. We snakken naar lucht dus snel weer naar buiten. In het midden van de vlakte staat een soort van tentpaviljoen met een lange tafel. Ons restaurant. Na koffie en thee worden we uitgenodigd om een kamelentocht te maken naar de zandduinen, een klein uurtje heen, een klein uurtje terug.

De kamelendrijvers zijn de boeren zelf die trots langs hun eigen huizen rijden. Weer is het wennen als het lange dier het luchtruim kiest met z'n lange poten. Ieder van ons met een dromedaris en de boer achterop. Even later vertrekt de karavaan de zonsondergang tegemoet. De sirene rust valt op. Alleen het geluid van de pauw galmt door de eindeloze vlakte. De herten nemen de loop als we te dicht naderen, maar echt bang zijn ze niet. Bij de zandduinen nemen we pauze. De dromedarissen zakken door hun poten en wij strekken de benen. Zadelpijn. Op de duinen verzamelen zich belangstellende, wat verlegen kinderen uit de verre omgeving. Ze hebben nog nooit een videocamera gezien en het is heel wat als ze zich bewegend terugzien op de kleine monitor. En alle 20 kinderen moeten erop. De terugweg hebben we de laatste zon in de rug. De temperatuur wordt getemd. Het is nog maar 34 graden en de lucht lijkt zich weer met zuurstof te vullen.

Douchen? Ja, insmeren met zeep en snel 10 kannetjes lauw water eroverheen. We prepareren ons voor het diner. We krijgen twee stormlantaarns gevuld met olie die ś nachts het enige oriëntatiepunt vormen. Daarnaast enkele zaklantaarns. De instructies zijn simpel: loop niet op blote voeten en controleer altijd je schoenen eerst voordat je ze weer aan doet. Zodra het donker wordt en we aan het kaarslicht aan het diner beginnen (rijst, kip, een heerlijke groene tomatensalade, chapata brood, een dikke saus van linzen voor over de rijst), kondigen zich de gasten voor de nacht aan: het insectenrijk van Rajasthan, net zo kleurrijk en net zo massaal als de mensen. Ook zij heten ons als enige gasten welkom en zijn blij. Uit alle hoeken en gaten lijken ze te komen. Klein, groot en soms heel groot. Muggen, vliegen, kevers, spinnetjes, motten, wandelende takken, en soorten die we nog nooit gezien hebben. Alles vliegt over, in en uit de cola, het bier, de linzensaus. Op het bord is veel beweging waar te nemen. Het eten wordt eerlijk gedeeld.

We spreken in verband met de hitte af om buiten, voor de tent te slapen en zogewenst wordt ons kamp verdeeld in binnen- en buitenblijvers. De laatsten bivakkeren op een veldbed voor de tent. En zo begint een lange, lange nacht met veel angstige waarnemingen. Soms visueel doordat de zaklamp onmiddellijk de gevaarlijk ogende reuzespin op het tentdoek vangt, soms auditief de dichterbij naderende insecten waarnemende en soms een meer gecombineerde zintuigelijke ervaring: huidcontact. Alleen in het geval van de sigarettendoosjes grote kevers aanleiding om wakker te schieten en je van de terechte waarneming te ontdoen. Warm, warm. Slapen, nauwelijks. Om 2 uur s'nachts is er nog een pauze in de lange nacht. Petra, Wilfried en Albert gaan de tweede helft heldhafiger in en laten zich niet langer storen door het insectenrijk. We willen slapen.

Een prettig briesje zorgt voor enkele uren slaap. Tegen vijf uur melden zich nieuwe gasten, bij het aanbreken van de dag beginnen de koolmeesjes driftig fluitend aan hun dagtaak: het bouwen van nesten in de overkappingen van de tent. Ze schuwen onze aanwezigheid niet. En verder slapen is ook een geen optie. In de verte nemen we met kleine ogen herten waar. We zijn midden in de dierentuin, wat een ervaring.

Na het opstaan zien we aan de witte lakens welke veldslag gewoed heeft. Overal zijn zwarte punten en vlekken waar te nemen. De olielamp is gevuld met dode insecten, maar brandt nog steeds tegen de opkomende zon.

Een heerlijk ontbijt wacht ons onder het grote tentdoek. Voor het eerst zien we ook de gesluierde vrouw van de kok die ons van verre komt voorzien van ei, melk, brood en jam. Nadien breken we op en brengt de jeep ons weer naar de bus van Kailash. De weg van gisteren is echter omgeploegd door de boeren en de chauffeur baant zich vloekend een nieuwe weg door de akkers. Het is en blijft een bijzondere ervaring.

donderdag 15 juli 2010

Beautiful, Busy, Booming, Bumpy Bikaner

Mandawa-Bikaner -13 juli

Een kamelentocht staat op het programma. Om 8 uur s' ochtends wel te verstaan, nog voor de verzengde hitte iedere beweging verhindert. Een snel ontbijt en daarna op, een praatje met Kailash over het kastenstelsel waarin de bevolking van India is ingedeeld in vier kasten of lagen. Ik ontmoet de Holy man, klasse 2, een waarzegger waartoe ieder gehuwd stel zich hier in de regio wend om hun kind een naam te laten geven. Hij heeft het druk met de voorspellerij, weet hij zuchtend te melden. De gehuwde vrouwen lopen gesluierd rond. Niemand, behalve familie en echtgenoot mogen hun gezicht zien. Een eerdere Maharadja is schuld aan dit ritueel. Hij roofde jonge meisjes langs de kant van de weg. Heel wat jong schoon werd op deze wijze aan zijn harem toegevoegd. Maar bedekt wilde zeggen, gehuwd, niet meer verkrijgbaar en/of niet herkenbaar als jong schoon. De kamelen blijken dromedarissen te zijn, een bult met zadel, maar wel ruim 2m de lucht in. Tel daar je eigen lengte bij op en je snapt je hebt een aardig uitzicht. De viervoeters zijn gewillig, meer dan ons onwennig gezelschap dat met vertrokken gezicht wacht tot de dromedaris de hoogte kiest met z'n achterpoten eerst.
De tocht voert door kleine dorpjes van kleihutten waar ieder gezin zijn eigen kleine kavel heeft. Een kleine vierkante zandvlakte, met een koe, een geit, een gezamenlijke waterput. De kinderen wuiven, de vrouwen duiken achter hun hoofddoek. We zijn geen maharadja's, maar weten zij veel. Blonde vrouwen zien we niet veel, dus attenderen ze de kinderen op de blonde mensen uit een verre wereld. Het is niet voorstelbaar dat zij ooit de dorpsgrenzen zullen verlaten. Hun leven speelt zich op het kavel en het platteland af, van zonsopgang tot zonsondergang.

De kamelen gaan door de knieën en dat betekent het einde van de tocht. Kalaish wacht ons vriendelijk gebarend met een duim in de lucht op. Weer moeten we de ijskast op wielen in, dit maal ruim 200 km naar Bikaner, de bekende stad met het imposante fort. Een lange rit, door het isolate Rajasthan, de veruit kleurrijkste provincie van Noord-West India. Zo groot als Nederland.
Tegen 14 uur arriveren we bij ons hotel, de voormalige ambtswoning van de minister-president en broer van de laatste maharadja. Het zal duidelijk zijn dat we terechtkomen in een museum dat dienst doet als hotel. Opnieuw wanen we ons de koning te rijk. De kamers zijn volledig gemeubileerd alsof de maharadja ieder moment binnen kan komen. Fokten, jachttrofeeën, een tijgervel, de antieke lichtschakelaren, het bidet. Een luxe schommel op de veranda.
Om 15.30 de stadstour door Bikaner en de bezichtiging van het fort. Een nieuwe gids meldt zich vriendelijk lachend als city tour guide. Met hem bezichtigen we eerst het imposante, kilometers lange ommuurde fort waarbinnen zich al eeuwenlang de verschillende paleizen van de maharadja's verbergen. Vanaf de 17e tot de 20 eeuw praal en pracht. Maharadja's die zoveel vrouwen mochten hebben als wensen, alleen gecastreerde mannen in het bijzijn van vrouwen duldde en alleen doven en blinden toeliet bij diplomatieke gesprekken met vertegenwoordigers van verschillende landen.
Eenmaal buiten de poort van het fort gaat het met twee tuk-tuks naar de oude binnenstad van Bikaner. Nu zien we een India dat geheel contrasteert met de eerdere indrukken. Afgezien van der hectische drukte van mensen, dieren en voertuigen, is er die geur. Stel je haalt een riooldeksel op straat los, gooit er tientallen kilo's koriander in en zet boven de put een enorme ventilator. Dat is ongeveer de geur die in je neus blijft zitten. Het is een drukte vanjewelste, van concurrentie wie het eerst nergens is. Tot alles weer vaststaat. Honden die in de smerige afwatering langszij de smalle straatjes verkoeling zoeken. Koeien die hun hoofd dompelen in open rioolputten. Mensenmassa's op de been voor de kapper of de garage, voor de apotheek of de slager, naast elkaar gehuisvest in een wir war van huizen waar de elektra van links naar rechts het zicht ontneemt op een gele hemel van uitlaatgassen. We nemen een koele slok water bij de bezichtiging van een Hindu tempel, een oase van rust in een wereld die je niet kunt thuisbrengen. Je waant je in het Midden-Oosten of in Kathandu.
Ons museum beschermt ons die avond tegen alle geluiden, hectiek en geuren. Het slaapt nadrukkelijk onder de hemelsgrote plafondventilatoren. Zeker nadat we weer enkele 640 ml. slaapmutsjes tot ons hebben genomen.

Oranje boven in India

Oranje boven in India
Delhi -11 juli- Als geuren digitaal konden worden opgeslagen, zouden we een staalkaart van alle geuren hebben gemaakt. Het zijn de geuren en kleuren die het verhaal van India gaan vertellen. Ik schrijf dit op onze vijfde dag, tijdens de 300 km lange autorit van Osia naar Jalmaisar, dicht aan de Pakistaanse grens in Noord-West India, tenmidden van een uitgestrekte woestijn en temperaturen tegen de 40 graden... Maar terug naar het begin, die zondag van de verloren finale (hahaha). Die zondag begon voor ons om 5u s'ochtends, waarin Fer en Marlies ons begeleiden naar Dusseldorf. Van Dusseldorf is het 35 min. vliegen met de Fokker 70 naar Amsterdam waar de grotere broer om 10.30 u opstijgt richting Delhi. Er zijn enkelingen in het oranje uitgedost, waaronder ikzelf met mijn oranje shirt, onwetende dat India helemaal niets heeft met voetballen, ook geen WK. De vlucht voorloopt voorspoedig, via Polen, Rusland, Oezbekistan, Afghanistan, Pakistan tenslotte India. Ik volg het op m'n schermpje waarop je je verbaasd dat de wereld zo snel aan je kan voorbijtrekken. De eindeloze woestijnen boven Afghanistan gaan in de zon onder.....gevolgd door een imponerend onweer met een oneindige schier aan flitsen boven Delhi. De MD11 met zijn drie motoren weet de ruim 300 passagiers zachtjes te doen landen. Een enkeling schrikt wakker, we zijn er al, na amper 7 u en 10 min. met de wind mee. Ruim 7000 km van huis en dat merk je onmiddellijk: de geurendoos gaat open in een avondtemperatuur van 34 graden. Massa's mensen, lawaai, getoeter, tuk-tuks, auto's, brommers, koeien op straat. Welkom op een zwoele avond in de hoofdstad van India.

Voor ons staat een groot postuur, snor, net gekamd haar. Party Kampermann? Het is Kailash, onze chauffeur en gids voor de eerste 11 dagen. Namaste! Welcome to India. We lopen door de exit van het Indira Ghandi International vliegveld, als brave hondjes achter hem aan. Langs de hordes mensen, tussen taxi's naar de parkeerplaats. Het zweet staat in de schoenen. De vochtige lucht neemt bezit van ons, we dachten vanuit Nederland nu wel wat gewend te zijn. Maar dit! Kailash opent tenslotte de schatkist: een airco gekoelde 9 persoons bus. For you, all the time! Hij deelt onze directe vreugde; iedereen neemt als vanzelf plaats op een van de zachte stoelen in deze ijskast.

Het is een dik half uur naar het eerste hotel aan de buitenrand van Delhi, een beveiligde sector waar enkele hotels bijeen ommuurd zorg dragen voor buitenlanders. Kailash mompelt op zijn typische Indiase engels nog iets over de volgende dag en overhandigt ons een dikke A3 enveloppe waarin zich ons aanstaand avontuur bevindt in de vorm van vouchers, trein- en vliegtickets. De dikte van het pakket doet ons vermoeden dat we langer dan 25 dagen hier zullen blijven....

Het is Robben die we als eerste zien nadat ik op de hotelkamer tussen de 200 zenders een Engels tv station vindt dat verslag doet van de WK. We liggen allemaal voor de airco en zien en horen 'how the heart of the Dutch is broken'. De rest is intussen geschiedenis.....

We liggen om 3 uur Indiase tijd in bed, waar ook, we moeten omschakelen. Om 6.45 gaat de wekker. En die stelt zich met gemak om. Toch zitten we er redelijk fit bij, aan een lange tafel voor het ontbijt, scrambled eggs, erg wit, bepaald niet van uitloopkippen. Natuurlijk is er ook rijst, maar we doen het met de Chapati, het pannekoek gelijkende brood.
Om 7.30 verwacht Kalaish ons voor de rit naar Mandawa, zo' 200 km westwaarts. Ook hij heeft er zichtbaar plezier van ons Delhi voor even te doen vergeten. India ligt ergens anders, moet ook hij, afkomstig van het platteland, denken. Delhi is na 30 min verleden tijd. De vierbaans tolwegen maken plaats voor een tweebaansweg met af en toe asfalt. De weg naar Mandawa is 'bumpy, vertelt Kailash, “safety first”, “we are in no rush”, terwijl hij tenauwernood na een inhaalmanoevre weer de linkerhelft weet te bereiken. Ja, links, het is een linksrijdend land, al is dat op kruispunten en voor spoorwegovergangen niet duidelijk. En o ja, hier in India dienen zich ook tenminste drie nieuwe verkeersdeelnemers aan: dromedarissen, heilige koeien en geiten. Die hebben onderling geen afspraken gemaakt over voorrangsregels. Een ding is wel duidelijk: de mens moet ten alle tijden vol in de rem. Hindoes doden geen dieren. Ook Kailash niet. Dus van 80 km/u naar o in 3 seconden onder luid getoeter is eerder regel dan uitzondering. Het dierenrrijk mag blij zijn met Kailash en wij met Kalaish.

Mandawa is een woestijnstad. De weg naar Mandawa voert langs vele kunstmatig besproeide landbouwgronden. Rechte wegen, bochten kent men niet in India. Altijd maar weer kilometers lang opdoemende wegen heuvel na heuvel. Onderweg bezichtigen we een grote plaatselijke Hindutempel. De bedelende vrouwen met hun kinderen (please sir, money for vaccination) wachten ons op. We weren ze echter af, ook op advies van de gids. Do not believe anybody, you get in trouble, zichzelf hopelijk uitzonderend. Zonder schoenen mogen we de grote tempel in waar een klok de goden laat weten dat je er bent. De hete stenen verbranden de voeten, dus het wordt een snelle kijk, met de klok mee zoals een goede Hindoe betaamt, maar dan in 5 minuten.
De beloning aan het eind van de middag is terecht: Mandawa verwacht ons met een zandheuvel waarop een soort van fort is gebouwd waarvoor verschillende in witte hindoe-dracht buigende Bramanen ons verwelkomen met een bloemenkrans en een oranje tika op ons voorhoofd. De locatie is als uit de boeken: koloniale sfeer, Afrikaans gelijkende hutten, grasveld. Een vlag op de toren. Mannen met brede snorren. Bierflessen met 640 ml. Een vreemd soort eekhoorn steekt het veld over en weer. De grote pauw. Het plaatje klopt. Onder het genot van een drankje onder een groot tentzeil zijn we nu in India. De ontspanning is er. Er wordt gelachen, het bier doet zijn werk. In de verte kondigt zich een regenbui aan die ras nadert. Het landschap wordt grauw. Ieder detail verdwijnt achter......zand. Het is een zandstorm die overtrekt. Dat stond ook nog op het menu.

Kaarsen, Indiase poppenspelers, gezang. Langs de tafel wordt een perfect Indiaas gerecht opgediend. Met wel 8 obers. Dat gaat snel en vriendelijk maar we snappen natuurlijk ook wel dat wj uiteindelijk de rekening voor die luxe betalen. De kolonisten rekenen uiteindelijk 60 euro met z'n vijven af. Een koopje. De kamers zijn ruim. Kolonisten houden van sofa's, koelte en ruime badkamers met ligbad. Het is er allemaal en het oranjegevoel is zonder pijn overgegaan, voorzover ook maar iemand in ons gezelschap daar last van had en zeker al niet onze Belg. Oranje is gewoon de favorite kleur van de Hindoes; een nieuw oranje staat aan het begin van een reis door Noord-West India!

zaterdag 10 juli 2010

De finale aan het begin

Morgenochtend begint de reis om 5 uur vanuit Heerlen naar Dusseldorf. Vandaar vliegen we (terug) naar Amsterdam waar de grote vlieger van KLM ons naar New Delhi brengt. Als alles goed verloopt landen we nog voor het begin van de WK finale. Een enkeling zal zich oranje kleden teneinde ook in India te beschikken over een klein legioen van fan(s). We hopen in het Hotel nog iets te kunnen meebeleven van het spektakel en ach in India zijn na afloop alle kleuren winnaar. Zien jullie in de blog in India. Namaskar!